Waarom je literatuur moet lezen
De universiteit staat bol van de boeken: studieboeken en biografieën, encyclopedieën en romans, geschiedenisboeken en essays. Je maakt je boekverslag over het Epos van Gilgamesj af en baant je een weg door de Ilias; je drinkt Plato’s Republiek leeg en duikt vervolgens in een versleten en vermoeiend biologieboek. Zo gaat dat.
Ter midden van al dat lezen en schrijven, sterft er vaak iets in ons. Ergens tussen het natuurkunde huiswerk en het werkstuk over Theodore Roosevelt en imperialisme, kun je een fantasierijke, creatieve vonk verliezen.
Het is mogelijk om deze vonk weer aan te wakkeren via verschillende creatieve disciplines: door een muziekinstrument te bespelen, bijvoorbeeld, of door te schetsen, te schilderen, te bakken, of poëzie te schrijven. Maar er is een andere belangrijke en gemakkelijke manier om de stervende sintels van een creatieve geest weer aan te wakkeren: door het lezen van literatuur.
Lezen “voor je plezier” is een gemakkelijke gewoonte om te verwaarlozen. Er is tenslotte zoveel te lezen; je toegewezen leeslijst lijkt zich tot in de eeuwigheid uit te strekken, met slapeloze nachten en een wanhopig verlangen naar cafeïne in het vooruitzicht.
Maar je hebt literatuur nodig – ongeacht je hoofdvak, en los van alle non-fictie lectuur die onze collegejaren vult.
De beroemde zuidelijke gothic-schrijfster Flannery O’Connor schreef ooit: “Het soort geest dat goede fictie kan begrijpen is … het soort geest dat bereid is om zijn gevoel voor mysterie te laten verdiepen door contact met de werkelijkheid, en zijn gevoel voor werkelijkheid te laten verdiepen door contact met mysterie.”
Ik las onlangs een passage die deze waarheid prachtig illustreert in Dunbar, Edward St. Aubyn’s nieuwe bewerking van Shakespeare’s klassieker King Lear:
Hij ontdekte dat hoe vastberadener hij zijn blikveld vernauwde, hoe meer complexiteit eruit tevoorschijn leek te komen: de grijze rotsen aan de rand van het pad waren bedekt met vlekken van wit en zuurgroen korstmos, en waar water zich verzamelde in spleten en holtes waren er zakken van donker fluweelachtig mos. De gebroken rotsen op het pad zelf vertoonden sporen van roestig rood en soms de kortstondige schittering van kristal. Als een kind op het strand wilde hij de gladde steen oprapen met een witte mineraalader die het donkere oppervlak omsloot, maar hij wist dat er niemand zou zijn om het aan te laten zien.
Toen hij de beek bereikte, voelde hij zich niet langer beschermd door zijn neerwaartse blik; integendeel, die leek hem mee te trekken in een duizelingwekkend detail, een microscopische wereld waar hij geen microscoop voor nodig had om zich een voorstelling van te maken, waar elk korstmosplekje een vreemd gekleurd woud van sporen was, hun stammen oprijzend uit de steenachtige planeet waarop ze leefden.
Dunbar’s verhaal van detail en complexiteit in een landschapstafereel trekt ons naar binnen en biedt ons een nieuwe visie. De passage staat bol van realistische details, maar binnen dat realisme ontdekken we diepte en nieuwsgierigheid, angst en ontzag. In een biologieles leer je alles over planten en water, over mossen en korstmossen. Maar zie je ze echt zonder ook de mysterieuze complexiteit van hun privé-wereld te beschouwen? Dit is wat St. Aubyn ons in Dunbar aan het denken zet – wat O’Connor ziet als het wezenlijke doel van kunst, en dus ook van fictie.
Literatuurwerken wekken ons, verplichten onze lauwe lichamen tot een onverwachte duik in ijskoud water. We komen er met prikkende ogen en stromend bloed uit tevoorschijn, volledig levend. We keren niet op dezelfde manier terug naar onze studie of ons leven.
“Janie zag haar leven als een grote boom in blad met de dingen die geleden werden, de dingen die genoten werden, de dingen die gedaan en ongedaan gemaakt werden. Dageraad en onheil was in de takken.” Zo introduceert Nora Zeale Hurston haar hoofdpersoon in Their Eyes Were Watching God, een verbluffend en glorieus literair werk.
Textbooks can give you meaning and meat. Maar ze kunnen je geen potentie geven. Ze kunnen je niet deze verleidelijke lagen van realiteit en mysterie geven. Dat is waar literatuur voor is.
Zoals Marilynne Robinson het formuleert in haar Pulitzer prijs winnaar, Gilead: “Het is mij soms voorgekomen alsof de Heer ademt op deze arme grijze sintel van de schepping en het verandert in straling. … Waar je je ogen ook op richt, de wereld kan schitteren als een transfiguratie. Je hoeft er niets voor mee te brengen behalve een beetje bereidheid om te zien. Alleen, wie zou de moed kunnen opbrengen om het te zien?” Soms biedt literatuur ons zowel visie als moed – als we bereid zijn ons aan de tekst te wijden.
Er waren momenten tijdens mijn studie dat ik door writer’s block dreigde te zakken met slechte cijfers of deadlines miste. Op zoek naar inspiratie pakte ik dan een boek – misschien iets dat ik aan het lezen was voor Western Lit, of een boek dat ik tijdens de kerstvakantie had doorgenomen – en plotseling sprong er een idee uit de tekst. Anna Karenina was het perfecte voorbeeld voor een filosofiestudie, Joseph Conrad legde een nieuw verband met Leviathan van Thomas Hobbes. Voor de student biedt literatuur nieuwe manieren om academische principes en ideeën te zien: het kan vaak manieren voorstellen om de grauwheid van gegevens en argumenten om te zetten in vlees en bloed, plot en drama.
Maar literatuur inspireert niet alleen ons intellect: het kan ook nieuwe inzichten bieden in ons emotionele en spirituele leven. Dostojevski’s personages bieden heroïsche inspiratie (en angstige vermaning). John Steinbeck voert ons door duisternis en angst naar de belofte van verlossing. De zelfopofferende reis van Frodo Baggins, de duistere onheilsvoorspellingen van Harry Potter, de strijd van Ender Wiggins met zichzelf en de ander: allemaal bieden ze momenten van hoop, verwondering en inspiratie.
Omdat onze levens zo saai en prozaïsch lijken – verstoken als ze zijn van Voldemorts en Saurons – hebben we af en toe inspiratie nodig. In feite hebben we inspiratie van Harry en Frodo nodig omdat onze levens zo vaak geen tastbare vijanden of scenario’s van leven en dood kennen. Omdat we er niet in slagen onze gevechten in de beige momenten van het bestaan te begrijpen, hebben we het fantastische en angstige nodig om ons wakker te schudden. Literaire werken, door onze engelen en demonen te herschikken, doen onze energie en deugd herleven. Zoals G.K. Chesterton het uitdrukte, “rivieren met wijn laten stromen, alleen om ons te laten herinneren, voor één wild moment, dat ze met water stromen.”
Schrijven kan ook een oefening worden in het trekken van talent en finesse van andere auteurs. Ernest Hemingway leert ons schrijven met korte, bondige streken. Jane Austen deelt wijsheid en gevatheid in elke alinea. Toni Morrison weeft poëzie in elke zin. Door deze schrijvers te lezen, worden we zelf betere schrijvers.
Maar waarom zijn verhalen belangrijk? Waarom zijn ze noodzakelijk voor een vruchtbaar en artistiek leven? Waarom moeten we op zoek gaan naar meer dan louter feiten en gegevens?
Voor dat antwoord moeten we ons wenden tot Russell Kirk. In zijn klassieke essay over de morele verbeelding suggereert Kirk dat literatuur ons leert wat het betekent om volledig mens te zijn – door haar lezers te instrueren over “hun ware aard, hun waardigheid, en hun plaats in het plan der dingen.” Van Homerus tot Hawthorne, Dickens tot Dante, klassieke schrijvers hebben de essentiële waarheden van de menselijke conditie vastgelegd en bewaard op een manier die ons geweten wakker schudt voor de waarheid. “Het is de morele verbeelding die ons informeert over de waardigheid van de menselijke natuur, die ons leert dat we meer zijn dan naakte apen,” betoogt Kirk.
Natuurlijk is niet alle literatuur gelijk; Kirk suggereert dat veel moderne literatuur de “idyllische verbeelding” voedt, een sentimenteel beest dat “eindigt in desillusie en verveling,” of de “duivelse verbeelding,” die “zich verlustigt in het perverse en ondermenselijke.” Deze dingen kweken onze hersenen of zielen niet; ze voeden tijdelijke hunkeringen en onedele begeerten.
De morele verbeelding daarentegen wordt gekweekt door blijvende dingen: door zeden en manieren, deugd en waarheid. Het is belangrijk op te merken dat Kirk hier niet oproept tot prekerige literatuur; sterker nog, hij merkt op dat “hoe beter de kunstenaar, zou men bijna kunnen zeggen, hoe subtieler de prediker. Verbeeldingsvolle overreding, geen botte vermaning, is gewoonlijk de methode van de literaire kampioen van normen.”
Maar boeken die zulke verheven, hoge idealen in zich dragen, kunnen niet anders dan een indruk achterlaten op de lezer; ze sturen ons gedrag, tillen ons uit onszelf en zetten ons op een breder gebied van begrip. “Loutere ervaring, zoals Franklin suggereerde, is de leraar van geboren dwazen,” schrijft Kirk. “Onze levens zijn te kort en te verward voor de meeste mensen om een normatief patroon te ontwikkelen uit hun privé-ervaring … daarom wenden we ons tot de bank en het kapitaal van de eeuwen, de normatieve kennis die gevonden wordt in openbaring, autoriteit en historische ervaring, als we een leidraad zoeken in moraal, smaak en politiek.”
Het perfecte voorbeeld van een wereld die alleen geworteld is in privé-ervaring komt misschien (niet noodzakelijkerwijs ironisch) uit de literatuur zelf: uit Aldous Huxley’s Brave New World. Huxley beschrijft een maatschappij die haar literatuur en filosofie heeft opgeborgen en vergeten, en die zich in plaats daarvan bezighoudt met het zoeken naar kortstondige genoegens en seksuele bevrediging. Voor deze burgers is er geen diepgaander onderzoek, geen diepere betekenis in het leven.
In dit dystopische landschap duikt “de Wilde” op, een jongeman die is opgegroeid in de wildernis van het Westen en die een handvol oude boeken als zijn leermeesters heeft. Hij citeert Shakespeare en de Bijbel en streeft naar de normen van een heer. Hij wordt op alle mogelijke manieren gedwarsboomd door een cultuur die deugd en heldendom niet meer begrijpt, tot hij uiteindelijk bezwijkt aan de wanhoop.
Zo ziet het leven zonder morele verbeelding eruit. “Als we jonge mensen uithongeren naar verbeelding, avontuur en een soort heldendom,” waarschuwt Kirk, zal hun morele kern verdorren en vergaan. Zoals O’Connor opmerkt, trekken werken die fantasie en mysterie bieden onze ziel naar het onbekende en eeuwige. Heroïsche romans inspireren onze ziel tot moed. Alles wat zij ons leren is echt, hoe fictief de verhalen ook mogen zijn.
“Fictie is waarachtiger dan feiten,” schrijft Kirk. “In grote fictie verkrijgen wij de gedistilleerde wijsheid van geniale mannen, inzichten in de menselijke natuur die wij – als wij er al toe in staat zijn – alleen aan het eind van ons leven, na ontelbare pijnlijke ervaringen, zouden kunnen bereiken.”
Met andere woorden, literatuur leert ons wijsheid.
Een laatste, noodzakelijke opmerking: literatuur is verrukkelijk. Het is wonderlijk, opwindend, en vaak angstaanjagend leuk. Het biedt ons een ontsnapping zonder de kosten van een vliegticket, een avontuur zonder deadlines of eindpunten. Ze is spontaan en diepzinnig, langdradig en puntig, aangrijpend en hilarisch. Sommige literaire werken spreken ons collectief aan, met een wijsheid die door de eeuwen heen is overgeleverd. Andere bieden persoonlijke vermaning en inspiratie, en brengen onze hersenen en ogen uit hun verwarde uitputting tot nieuwe helderheid.
We moeten dus niet alleen lezen om “gesticht” te worden, om inspiratie te vinden of om “iets” uit de tekst te halen. We moeten lezen omwille van het lezen zelf: lezen om de verrukkingen van een nieuw verhaal te ontdekken. We moeten onze vermoedens en voorspellingen op het voorblad laten staan en alles overlaten aan de tekst. We zullen niet teleurgesteld worden.
Maar hoe vind je de tijd om te lezen?
Het is, toegegeven, moeilijk om te lezen “omwille van zichzelf” als een college student. Afgezien van de opgedragen teksten (die vaak haastig worden doorgenomen), hebben we weinig tijd om grote delen op te pakken van Tolstoj of Steinbeck.
Maar de semesterpauzes bieden mogelijkheden voor een literaire retraite. Je zou kunnen proberen een fantasieserie te lezen (zoals The Lord of the Rings of de Space Trilogy van C.S. Lewis) tijdens de kerstvakantie, een roman van Hemingway oppakken tijdens Thanksgiving, of een roman van Donna Tartt tijdens de zomer.
Het is ook de moeite waard om audioboeken uit te proberen, via Audible of andere platforms. Audible creëert mogelijkheden om te lezen tijdens autoritten, boodschappen doen, of lange vliegreizen naar huis voor de feestdagen. Je kunt audioboeken “lezen” tijdens wandelingen van en naar lessen, trainingen, of vlak voor het slapengaan.
Literatuur lezen is moeilijk tijdens college, maar niet onmogelijk. Wat meer is, het is de moeite waard al het werk en de inzet-voor zijn eigen belang, maar ook voor de verschillende lessen en inspiraties die het biedt. Lang nadat je de vergelijkingen en data, datapunten en definities, die je collegejaren vulden, vergeten bent, zullen de verhalen die je leest blijven: voedend en groeiend zowel ziel als verbeelding.
Gracy Olmstead is schrijfster en journaliste in de buurt van Washington, D.C. Ze schreef onder meer voor The American Conservative, The Week, National Review, The Federalist en The Washington Times.
Aanvulling met Russell Kirk over het ware doel van een liberal arts-opleiding, Jessica Hooten Wilson over wat de verhalen van Flannery O’Connor onthullen over de politiek van vandaag, en wat “schoonheid zal de wereld redden” betekent volgens Aleksandr Solzjenitsyn.
Heb je je ooit ongemakkelijk gevoeld bij het delen van je ideeën of meningen in de klas?
Als je de waarheid wilt nastreven, serieus genomen wilt worden en wilt praten over de dingen die ertoe doen, sluit je dan aan bij de gemeenschap van getalenteerde, hoogopgeleide studenten en docenten.
Learn More