Articles

Weerstandstraining voor mensen met een lichamelijke handicap

1. Mensen in een rolstoel hebben vaak overontwikkelde voorste schouderspieren (pectoralis major en minor, anterior deltoideus) door het duwen van hun stoel (Lockette, 1995). Dit wordt meestal opgevangen door overbelaste rugspieren van chronisch zitten. De fitnessinstructeur moet kracht ontwikkelen in de schouderabductoren, adductoren, retractoren, elevatoren en depressoren, om een grotere “balans” tussen de voorste en achterste musculatuur te bewerkstelligen. Aangezien de kans groter is dat overbelasting van de voorste spiergroepen door het wheelen van de stoel kan resulteren in een overbelastingsblessure, is het belangrijk om deze spiergroepen niet te overbelasten, tenzij ze weinig sterk zijn. Pijn of pijn 24 tot 48 uur na de activiteit is een indicatie dat het gewricht en de spiergroep overbelast kunnen zijn geweest.

Overbelasting van bepaalde spiergroepen kan ook stressfracturen of cumulatieve traumatische aandoeningen veroorzaken. Handbewogen rolstoelgebruikers zijn bijzonder vatbaar voor rotator cuff scheuren, laterale epicondylitis, en carpaal tunnel syndroom, die het gevolg zijn van repetitieve bewegingen aan kleine spiergroepen als gevolg van het voortbewegen van de rolstoel (Cooper et al., 1999).

2. Transfers en zittend opdrukken (gebruikt om decubitus te voorkomen) zijn essentiële bewegingen die meerdere keren per dag moeten worden uitgevoerd. Twee belangrijke spiergroepen die nodig zijn om deze taken uit te voeren zijn de triceps en de biceps brachii. De fitnessinstructeur moet dit tot een hoofddoel van het weerstandstrainingsprogramma maken. Meer kracht in deze spiergroepen is ook erg belangrijk om van de grond op te staan. Mensen met evenwichtsstoornissen, zoals cerebrale parese en multiple sclerose, vallen vaker en moeten zich af en toe van de grond optillen.

3. Veel mensen die een rolstoel gebruiken, hebben een slechte rompmusculatuur (Rimmer, 1994). Hierdoor moet de persoon vaak een soort riem of harnas dragen om te voorkomen dat hij uit de stoel valt. De fitnessinstructeur moet de stabiliteit van de bovenste romp beoordelen door de persoon zijn ruggengraat te laten buigen terwijl hij in de stoel zit en dan terug te laten keren naar de rechtopstaande positie. Als de persoon moeite heeft om deze taak uit te voeren, kan het nodig zijn dat de cliënt een borstriem draagt die aan de achterkant van de rolstoel wordt bevestigd om een goede rompstabiliteit te handhaven. Deze banden of riemen zijn te koop in de meeste winkels voor medische hulpmiddelen.

4. Personen die gebruik maken van een rolstoel zullen vaak een slechte zithouding vertonen. Het is belangrijk dat de fitnessinstructeur de cliënt eraan herinnert niet in zijn of haar stoel onderuit te zakken. Benadruk een goede zithouding tijdens het uitvoeren van het weerstandstrainingsprogramma. Spiegels bevorderen vaak een goed lichaamsbewustzijn en kunnen de cliënt helpen zich meer bewust te worden van zijn of haar zithouding. Als de persoon niet in staat is een goede zithouding aan te nemen, kan het nodig zijn om samen met een fysiotherapeut of arts manieren te bedenken om de houding te verbeteren. Soms is het nodig om een betere zithouding te bevorderen door een revalidatie-ingenieur of een specialist in ondersteunende technologie een zitkussen te laten ontwerpen dat de zwakke kant van het lichaam ondersteunt.

5. Het is van het grootste belang een optimaal bewegingsbereik in de aangedane ledematen tot stand te brengen en te handhaven. Rolstoelgebruikers hebben vaak een beperkt bewegingsbereik door langdurig in de stoel te zitten en zullen daarom een aanvullend flexibiliteitsprogramma nodig hebben. Het is belangrijk dat de fitnessinstructeur inzicht heeft in de bewegingsbeperkingen bij bepaalde gewrichten als gevolg van rolstoelgebruik (d.w.z. spasticiteit). Sterk verkorte spiergroepen (contracturen) moeten mogelijk met isometrische oefeningen worden versterkt.

6. Sommige personen met ernstige lichamelijke beperkingen kunnen moeite hebben met het juiste ademhalingspatroon tijdens het weerstandstrainingsprogramma (uitademen tijdens het optillen van het gewicht en inademen tijdens het laten zakken ervan). Bij bepaalde progressieve aandoeningen, zoals multiple sclerose en post-poliosyndroom, kan de ademhaling in verschillende stadia van het leven van de persoon verslechteren. Leer de cliënt in de beginfase van de training de juiste ademhalingstechniek met weinig of geen weerstand totdat de persoon gewend raakt aan de correcte uitvoering ervan. Omdat weerstandstraining een aanzienlijke toename van de ademhalingssnelheid en het ademvolume vereist, wordt een diafragmatische ademhaling en een ademhaling met gesloten lippen aanbevolen voor cliënten die moeite hebben met het handhaven van een normaal ademhalingspatroon tijdens de training.

7. Om bepaalde toestellen te kunnen gebruiken, moet de fitnessinstructeur soms personen in een rolstoel naar toestellen of naar de vloer brengen. Hoewel transfers voor één persoon routinematig worden uitgevoerd door revalidatieprofessionals, zijn ze moeilijk uit te voeren en vormen ze een hoog risico op letsel voor zowel de instructeur als de cliënt. Voer indien mogelijk een rolstoeltransfer voor twee personen uit. Richtlijnen voor het verplaatsen van cliënten zijn te vinden in Baxter en Lockette (1995) of Rimmer (1994). Algemene informatie over rolstoelveiligheid is te vinden in tabel 3.