Articles

Wat is een aanvaardbare dagelijkse inname (ADI)?

Laatst bijgewerkt op 01 december 2013

Wat is een ADI?

De aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) wordt gedefinieerd als een schatting van de hoeveelheid van een levensmiddelenadditief, uitgedrukt op basis van het lichaamsgewicht, die een leven lang dagelijks kan worden ingenomen zonder merkbaar risico voor de gezondheid. “Zonder merkbaar risico” betekent op grond van de huidige kennis, zekerheid dat er geen schade zal ontstaan, zelfs niet na een levenslange blootstelling aan het betrokken additief. De ADI wordt meestal gegeven als een bereik van 0-x milligram per kilogram lichaamsgewicht per dag.

Wat is het doel van een ADI?

ADI’s dienen om de gezondheid van de consument te beschermen en de internationale handel in levensmiddelen te vergemakkelijken. De ADI is een praktische manier om de veiligheid van levensmiddelenadditieven te bepalen en is een middel om tot een zekere harmonisatie van de wettelijke controle te komen. Het voordeel van regelgevende en adviserende instanties die ADI’s voor levensmiddelenadditieven vaststellen, is dat deze in verschillende landen en voor alle bevolkingsgroepen universeel toepasbaar zijn.

Wie bepaalt de ADI?

In principe adviseren deskundige wetenschappelijke comités de nationale en internationale regelgevende instanties. De veiligheidsbeoordelingen van levensmiddelenadditieven hebben zich in de afzonderlijke Lid-Staten van de Europese Unie en in de internationale gemeenschap op soortgelijke wijze ontwikkeld. De belangrijkste internationale instantie die zich met de veiligheid van levensmiddelenadditieven bezighoudt, is het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven (JECFA) van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De vaststelling van internationale normen is de laatste jaren steeds belangrijker geworden, aangezien in de regelingen van de Wereldhandelsorganisatie is bepaald dat de gezamenlijke normen van de FAO/WHO en de Commissie van de Codex Alimentarius (Codex) wereldwijd van toepassing zijn op de veiligheid en samenstelling van levensmiddelen. De “Codex General Standard for Food Additives” (GSFA, Codex STAN 192-1995), die oorspronkelijk in 1995 is goedgekeurd, is momenteel in ontwikkeling en wordt regelmatig bijgewerkt om er door de Commissie van de Codex Alimentarius goedgekeurde aanvullende bepalingen inzake levensmiddelenadditieven in op te nemen. In de GSFA wordt aangegeven onder welke voorwaarden toegestane levensmiddelenadditieven in alle levensmiddelen mogen worden gebruikt. Op EU-niveau worden additieven die voor gebruik zijn goedgekeurd, in de Europese wetgeving gespecificeerd en krijgen zij een E-nummer. Deze additieven zijn beoordeeld door het voormalige Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF) en sinds de oprichting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) door haar Panel voor levensmiddelenadditieven en aan levensmiddelen toegevoegde bronnen van voedingsstoffen (ANS). Als onderdeel van haar veiligheidsbeoordelingen stelt de EFSA, indien mogelijk (d.w.z. als er voldoende informatie beschikbaar is), voor elk additief een ADI vast.

Hoe wordt de ADI bepaald?

De algemene criteria voor het gebruik van levensmiddelenadditieven die in de EU-richtlijnen zijn vastgelegd, bepalen dat additieven alleen kunnen worden goedgekeurd als zij bij het voorgestelde gebruik geen gevaar voor de gezondheid van de mens opleveren, uitgaande van de beschikbare wetenschappelijke gegevens. De veiligheidsevaluatie is gebaseerd op een wetenschappelijk onderzoek van alle relevante toxicologische gegevens over het specifieke additief – zowel waarnemingen bij mensen als verplichte tests bij dieren. In de EU wordt al het bewijsmateriaal beoordeeld door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. De door de regelgevende autoriteiten vereiste toxicologische tests omvatten levenslange voedingsstudies en multigenerationele studies die bepalen hoe het additief door het lichaam wordt verwerkt om eventuele schadelijke effecten van het additief of de derivaten ervan te beoordelen. Het uitgangspunt voor de vaststelling van de ADI is de bepaling van het “No Observed Adverse Effect Level” (NOAEL) voor het meest gevoelige schadelijke effect dat voor de menselijke gezondheid relevant is bij de meest gevoelige soort proefdier. Het NOAEL is dus de hoogste dosis van een toevoegingsmiddel in de voeding waarbij in de onderzoeken geen schadelijke effecten zijn waargenomen, en wordt uitgedrukt in milligram van het toevoegingsmiddel per kilogram lichaamsgewicht per dag (mg/kg lichaamsgewicht/dag). Het NOAEL wordt vervolgens gedeeld door een veiligheidsfactor, meestal 100, die een ruime veiligheidsmarge oplevert.

Waarom is een veiligheidsmarge nodig?

In de eerste plaats wordt het NOAEL bepaald bij dieren, niet bij mensen. Daarom is het verstandig om voor mogelijke verschillen te corrigeren door aan te nemen dat de mens gevoeliger is dan het gevoeligste proefdier. Ten tweede wordt de betrouwbaarheid van toxiciteitstests beperkt door het aantal geteste dieren. Dergelijke proeven kunnen niet representatief zijn voor de diversiteit van de menselijke bevolking, waarvan subgroepen verschillende gevoeligheden kunnen vertonen (b.v. kinderen, bejaarden en invaliden). Ook hier is het verstandig voor deze verschillen te corrigeren.

Welke veiligheidsmarge wordt gewoonlijk gebruikt bij de bepaling van de gehalten aan levensmiddelenadditieven?

Traditioneel gebruikt de Wereldgezondheidsorganisatie een veiligheids- of onzekerheidsfactor van 100, gebaseerd op een factor 10 om rekening te houden met verschillen tussen dieren en een gemiddelde mens, en een factor 10 om rekening te houden met verschillen tussen gemiddelde mensen en gevoelige subgroepen (zwangere vrouwen, bejaarden). Deze factor kan echter variëren naar gelang van de kenmerken van het additief, de omvang van de toxicologische gegevens en de gebruiksomstandigheden.

Is het aanvaardbaar dat iemand op een bepaalde dag de ADI overschrijdt?

De consumptie van een additief boven de ADI op een bepaalde dag is geen reden tot bezorgdheid, omdat de ADI een grote ingebouwde veiligheidsfactor heeft en consumptie boven de ADI op één dag in de praktijk ruimschoots wordt gecompenseerd door consumptie onder de ADI op de meeste andere dagen. Zoals gezegd heeft een ADI betrekking op een levenslange blootstellingssituatie, en is het geen referentiewaarde voor één enkele gelegenheid. Als echter uit een innamecijfer blijkt dat de ADI door bepaalde bevolkingsgroepen regelmatig wordt overschreden, kan het nodig zijn dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid adviseert de niveaus in levensmiddelen te verlagen tot de hoeveelheid die nodig is om de functie van het additief te vervullen, of de reeks levensmiddelen waarin het additief mag worden gebruikt, te beperken. Gezien de grote veiligheidsmarge die bij de vaststelling van de ADI wordt gehanteerd, is het waarschijnlijk dat een ADI voor een bepaald additief met een aanzienlijke hoeveelheid moet worden overschreden, wil er enig risico voor de menselijke gezondheid bestaan.

Hoe wordt de inname van levensmiddelenadditieven via de voeding gecontroleerd?

De monitoring van levensmiddelenadditieven wordt door de afzonderlijke lidstaten uitgevoerd op advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. De ADI wordt vergeleken met “gemiddelde” en “extreme” consumptieramingen in de bevolking als geheel of in bepaalde subgroepen van de bevolking. Als de inname van gemiddelde en extreme consumenten onder de ADI blijft, is het onwaarschijnlijk dat er schade optreedt, omdat de ADI gebaseerd is op een niveau zonder waargenomen schadelijke effecten, waarop een ruime veiligheidsmarge is toegepast. Om ervoor te zorgen dat consumenten de ADI niet overschrijden door te veel of te veel producten te consumeren die een bepaald additief bevatten, schrijft de EU-wetgeving voor dat innamestudies moeten worden verricht om eventuele veranderingen in de innamepatronen te beoordelen.