Zullen we God de Vader en God de Heilige Geest in de hemel zien?
In Matteüs 5:8 zegt Jezus: “Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.” En Openbaring 22:4 verwijst naar degenen in het Nieuwe Jeruzalem die “het aangezicht zullen zien.” Hoe kan dit, daar God tegen Mozes zei dat “niemand Mij kan zien en leven” (Exodus 33:20 NIV)?
In Johannes 4:24 leerde Christus dat God de Vader “geest” is. En, natuurlijk, is de Heilige Geest ook geest. Jezus, God de Zoon, heeft echter een lichaam. In Lukas 24:39, toen Hij na Zijn opstanding tot Zijn discipelen verscheen, zei Jezus: “Zie Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik het Zelf ben. Raak Mij aan en zie. Want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij ziet, dat Ik heb.” Later steeg Jezus lichamelijk op naar de hemel (Handelingen 1:9). God de Vader, die geest is, heeft dus geen vlees en beenderen, evenmin als de Heilige Geest. Zij zijn daarom onzichtbaar voor onze ogen. Jezus daarentegen is zichtbaar: “De Zoon is het beeld van de onzichtbare God” (Kolossenzen 1:15 NIV). Bij de menswording nam de Zoon van God zondeloos vlees op Zich om onze zondedrager te zijn en redding te brengen (1 Petrus 2:24).
Dit wil niet zeggen dat een geest nooit zichtbaar voor ons kan zijn. Engelen zijn dienende geesten (Hebreeën 1:14). Toch hebben zij een vorm en zijn zij in staat zich aan mensen te openbaren als dat nodig is. Gabriël nam een zichtbare gedaante aan toen hij tot Maria sprak (Lucas 1:26-38). En de herautengelen waren zichtbaar toen zij de geboorte van Christus aankondigden aan de herders (Lucas 2:9-14).
Er zijn tijden dat God Zich ook manifesteerde op manieren die mensen daadwerkelijk konden zien. Toen de Heer bijvoorbeeld tot Mozes sprak “van aangezicht tot aangezicht, zoals een man tot zijn vriend spreekt” in Exodus 33:11, moet dat wat wij noemen een theofanie zijn geweest – een beperkte manifestatie van God in menselijke gedaante. Later in hetzelfde hoofdstuk vroeg Mozes de Heer om zijn heerlijkheid te mogen zien. De Here schikte zich naar Mozes, maar zei hem dat geen mens Zijn aangezicht kon zien en leven. God ging aan Mozes voorbij en toonde hem Zijn “rug” maar niet Zijn aangezicht (Exodus 33:18-23). Er is hier geen tegenstrijdigheid met betrekking tot het feit dat de Heer oog in oog met Mozes sprak en Mozes vervolgens vertelde dat hij Zijn aangezicht niet kon zien en leven. In de ontmoeting van aangezicht tot aangezicht, verhulde God Zijn heerlijkheid. In feite zou Mozes heel goed met de pre-incarnatie van Christus hebben kunnen spreken. Kolossenzen 2:9 (NIV) zegt dat “in Christus al de volheid van de Godheid leeft in lichamelijke gedaante.”
De Shekinah heerlijkheid was een andere zichtbare demonstratie van Gods onzichtbare aanwezigheid (Deuteronomium 31:15). Ook verkoos God te verschijnen in de “wolk boven het verzoendeksel” van de Ark des Verbonds (Leviticus 16:2) en als een wolk op de top van de berg Sinaï: “De heerlijkheid des Heren woonde op de berg Sinaï, en de wolk bedekte die zes dagen. … De verschijning van de heerlijkheid des Heren nu was als een verterend vuur op de top van de berg voor de ogen van het volk Israël” (Exodus 24:16-17). In alle gevallen wisten de ooggetuigen dat zij een manifestatie van God zagen.
Dus zelfs in het Oude Testament waren er tijden dat mensen God “zagen” – gewoonlijk op een versluierde, indirecte manier. Mozes kreeg een meer direct zicht, maar zelfs toen was Gods volle glorie verborgen. In het Nieuwe Testament “zagen” veel mensen God in de persoon van Jezus Christus. Jezus zei tegen een van Zijn discipelen: “Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien” (Johannes 14:9). Jezus verwees natuurlijk niet naar Zijn uiterlijk, maar naar Zijn onderricht en daden.
Wat is de conclusie? God de Vader en God de Heilige Geest zijn voor ons niet zichtbaar. De verlosten echter zullen God nog zien, zoals Jezus beloofde. Wij zullen zeker de opgestane, verheerlijkte Jezus Christus zien wanneer Hij wederkomt (Jesaja 52:7; Openbaring 1:8). Wij zullen Hem zien zoals Hij is en “rein van hart” zijn zoals Hij (1 Johannes 3:1-3).
Het zou kunnen zijn dat wij, in onze opgewekte, verheerlijkte lichamen, in staat zullen zijn te zien wat nu onzichtbaar voor ons is. Misschien zullen onze “ogen geopend worden” zoals die van Elisa’s knecht (2 Koningen 6:17), en zullen wij in staat zijn de Vader en de Geest te zien. “Want nu zien wij nog in een zwakke spiegel, maar daarna van aangezicht tot aangezicht” (1 Korintiërs 13:12). Of het kan zijn dat Mattheüs 5:8 en Openbaring 22:4 verwijzen naar onze toekomstige aanschouwing van God de Zoon in al Zijn heerlijkheid (vgl. Openbaring 1:9-18).
Zowel David als Job waren vol vertrouwen dat zij God zouden zien. Hun hoop was gebaseerd op het feit van de opstanding: Job zei: “En nadat mijn huid aldus vernietigd is, zal ik toch in mijn vlees God zien” (Job 19:26). En David herhaalde het sentiment: “Wat mij betreft, ik zal uw aangezicht aanschouwen in gerechtigheid; wanneer ik ontwaak, zal ik verzadigd zijn met uw gelijkenis” (Psalm 17:15).
Wat is de Drie-eenheid?
Heeft een mens God ooit gezien?
Vertelt de Bijbel ons hoe de hemel eruit ziet?
Zullen we onze vrienden en familieleden in de hemel kennen?
Hoe ziet God eruit?
Waarheid over de eeuwigheid