Wu Sangui
Overgave aan de Qing-dynastieEdit
In februari 1642 had de Ming-dynastie vier van de acht vitale steden voorbij de Shanhaiguan-pas aan het Manchu-leger verloren. Ningyuan, waar Wu gelegerd was, werd Pekings laatste verdediging tegen het Manchu leger. Hong Taiji probeerde Wu herhaaldelijk tot overgave over te halen, maar tevergeefs. Wu koos pas de zijde van de Qing Dynastie nadat het verdedigingsvermogen van de Ming Dynastie sterk was verzwakt en het politieke apparaat was vernietigd door de rebellenlegers van Li Zicheng’s Shun dynastie.
In het begin van 1644 lanceerde Li Zicheng, aan het hoofd van een boerenleger dat rebelleerde, zijn troepen vanuit Xi’an voor zijn laatste offensief in noordoostelijke richting naar Peking. De Chongzhen Keizer besloot Ningyuan te verlaten en riep Wu op om Peking tegen de rebellen te verdedigen. Wu Sangui kreeg de titel Pingxi Bo (Chinees: 平西伯; pinyin: Píng xībó; lit. “Graaf die het Westen pacificeert”) toen hij zich verplaatste om het boerenleger het hoofd te bieden.
Tijdens de val van Peking door Li Zicheng, op 25 april 1644, waren Wu en zijn 40.000 man sterke leger – de belangrijkste Ming strijdmacht in Noord China – op weg naar Peking om de Chongzhen keizer te hulp te komen, maar zij ontvingen toen bericht van de zelfmoord van de keizer. In plaats daarvan bezetten zij de Shanhai Pas, het oostelijke eindpunt van de Grote Muur. Wu en zijn mannen kwamen toen klem te zitten tussen de rebellen binnen de Grote Muur en de Manchu’s daarbuiten.
Na de ineenstorting van de Ming dynastie werden Wu en zijn leger een vitale militaire kracht die het lot van China bepaalde. Zowel Dorgon als Li Zicheng probeerden Wu’s steun te winnen. Li Zicheng nam een aantal maatregelen om Wu’s overgave te bewerkstelligen. Hij schonk hem zilver, goud, een hertogdom, en het meest cruciale: hij nam Wu’s vader Wu Xiang gevangen en beval hem een brief te schrijven om Wu over te halen trouw te zweren aan Li.
Wu was aanvankelijk van plan zich over te geven aan Li Zicheng, maar toen hij hoorde van het roofzuchtige gedrag van Li’s leger en de gevangenschap van zijn vader, veranderde hij zijn plannen. In plaats daarvan doodde hij Li’s gezant. Om het leven van zijn familie te redden, schreef hij terug naar zijn vader, schold hem uit voor zijn ontrouw en beweerde dat hij de relatie met zijn vader verbrak. Bovendien stuurde hij verschillende generaals om te doen alsof ze trouw aan Li zwoeren. Hij wist dat zijn troepenmacht alleen niet voldoende was om Li’s hoofdleger te bestrijden. Hij schreef Dorgon om militaire steun, op voorwaarde dat hij de heerschappij van Ming en Mantsjoe’s zou beperken tot respectievelijk Zuid- en Noord-China, en beweerde de Ming-dynastie te willen hervatten. De Mantsjoe prins-regent Dorgon besloot dat dit een gelegenheid was om het Mandaat van de Hemel voor de Qing op te eisen. Dorgon maakte in zijn antwoord duidelijk dat de Mantsjoe’s Wu zouden helpen, maar dat Wu zich aan de Qing zou moeten onderwerpen. Wu accepteerde dit aanvankelijk niet.
Li Zicheng stuurde twee legers om de pas aan te vallen, maar Wu’s strijdlustige troepen versloegen hen gemakkelijk op 5 en 10 mei 1644. Om zijn positie veilig te stellen, was Li vastbesloten Wu’s leger te vernietigen. Op 18 mei leidde hij persoonlijk 60.000 troepen vanuit Peking om Wu aan te vallen en versloeg Wu op 21 mei. De volgende dag schreef Wu naar Dorgon om hulp. Dorgon maakte van de gelegenheid gebruik om Wu tot overgave te dwingen, en Wu had weinig keus dan te accepteren. Op 22 mei 1644 opende Wu de poorten van de Chinese Muur bij de Shanhai Pas om de Qing-troepen China binnen te laten en een alliantie met de Mantsjoes te sluiten. Wu beval zijn soldaten witte doeken te dragen aan hun harnas, om hen te onderscheiden van Li Zicheng’s troepen. Samen versloegen Wu’s leger en de Qing strijdkrachten de Shun rebellen in de Slag bij de Shanhai Pas op 27 mei 1644. Na Li’s hoofdleger te hebben verslagen, trokken de Qing ongehinderd Peking binnen en troonden de jonge Shunzhi keizer in de Verboden Stad. Wu beloofde trouw aan de Qing-dynastie.
Onderdrukking van de opstand in ShanxiEdit
Wu Sangui gaf zich over aan de Qing-dynastie en kreeg de titel Pingxi Wang (Chinees: 平西王; pinyin: Píngxī wáng; lit. “Prins die het Westen pacificeert”). Hij bleef echter bang dat de Qing dynastie hem verdacht vond.
In oktober 1644 kreeg Wu orders om het opstandige boerenleger te onderdrukken. Op dat moment had Li Zicheng nog steeds Shanxi, Hubei, Henan en andere gebieden in handen en was hij bezig zijn troepen te verzamelen om weer in opstand te komen. Wu leidde, samen met Shang Kexi, zijn soldaten naar Shanxi tegen het rebellenleger onder leiding van Ajige, de generaal van Jingyuan die door de prins-regent Dorgon was aangesteld. Van oktober tot de daaropvolgende augustus, toen hij terugkeerde naar Peking, vocht Wu tegen het boerenleger en behaalde grote successen.
Li Zicheng koesterde wrok tegen Wu vanwege zijn trouweloosheid, dus executeerde hij achtendertig leden van het huishouden van Wu, waaronder Wu’s vader, wiens hoofd op de stadsmuur werd opgehangen. Wu was woedend en verzette zich vastberaden tegen het nieuwe regime. Op 3 en 10 mei versloeg hij de Shun-voorhoede onder leiding van Tang Tong. In juni 1645 veroverde Wu Sangui Yulin en Yan’an. Tegelijkertijd werd Li Zicheng gedood door een dorpshoofd in het district Tongshan, provincie Hubei.
In 1645 beloonde het Qing hof Wu Sangui met de titel Qin Wang (Chinees: 亲王; pinyin: Qīnwáng; lit. ‘Prins van het Bloed’) en gaf hem opdracht Jinzhou te bezetten. De hoogdravende titel werd gelogenstraft door de overplaatsing van Wu naar Jinzhou, dat zijn positie als militair belangrijke stad had verloren en een onbeduidend achtergebleven gebied was geworden. Bovendien was het samen met de migratie van een groot aantal Manchu’s en Han’s naar Centraal-China dunbevolkt en verlaten geworden. Wu voelde zich dan ook verbijsterd en ontdaan.
Op 19 augustus 1645, voordat Wu vanuit Beijing terugkeerde naar Liaodong, diende hij bij het Qing keizerlijk hof zijn verzoek in om afstand te doen van zijn titel als Qin Wang (Prins). Nadat hij afstand had gedaan van zijn titel, begon hij zich in te spannen om zijn macht te consolideren door troepen, grondgebied, compensatie en beloning voor de generaals onder zijn bevel op te eisen, die allemaal door het keizerlijk hof werden toegekend.
In juli 1646, toen Wu Sangui door de keizer werd ontboden, gaf het Qing hof hem als extra beloning in totaal 10 paarden en 20.000 zilverstukken. Wu was echter niet blij, omdat hij sinds zijn terugkeer naar Jinzhou aan de kant was gezet, terwijl het leger van Kong Youde, Geng Jingzhong, en Shang Kexi sinds 1646 in Hunan en Guangxi tegen de Zuid-Ming Dynastie had gevochten.
Onderdrukking van de opstand in SichuanEdit
In 1648 bereikte de opstand tegen de Qing-dynastie zijn hoogtepunt. In het westen voerde Jiang Xiang, de generaal van Datong, een opstand uit in Shanxi, terwijl in het zuiden, in Nanchang en Guangzhou, Jin Shenghuan en Li Chengdong ook in opstand kwamen, waardoor de militaire situatie dramatisch veranderde.
De opstand van de overgegeven Han generaals schokte de heersers van de Qing dynastie enorm. Zij realiseerden zich hoe belangrijk de rol van deze veroverde generaals was voor de controle over centraal China, en hoe belangrijk de strategie van “Han gebruiken om over Han te heersen” (以汉制汉) was. In deze situatie bloeide Wu weer op.
Aan het begin van 1648 gaf het keizerlijk hof van de Qing Wu opdracht zijn familie naar het westen te verplaatsen en Hanzhong als Pingxi Wang te garnizeren met opper-generaal (Du Tong) van de Acht Banieren Moergen en Li Weihan. In minder dan een jaar tijd onderdrukte Wu de opstand in de meeste streken van Shanxi en keerde hij de situatie in het noordwesten om. Daarna toonde Wu, aan het hoofd van zijn troepen in elke veldslag, zijn trouw aan de Qing-dynastie. Na vier jaar strijd kwam er vrede in de provincie Shaanxi. Wu werd door het keizerlijk hof van de Qing geprezen voor zijn bijdrage, en zijn status steeg.
In 1652 werd het rebellenleger van de Daxi de belangrijkste strijdkracht die in opstand kwam tegen de Qing. De situatie werd bemoeilijkt door de dood van de Qing generaals Kong Youde en Ni Kan, toen de troepen van de rebellen Li Dingguo en Liu Wenxiu Sichuan binnenmarcheerden. Het keizerlijk hof van de Qing riep Wu vervolgens op om het Daxi-leger in Sichuan te onderdrukken. Wu Sangui werd echter nauwlettend in de gaten gehouden door generaal Li Guohan, een betrouwbare adviseur van het keizerlijk hof. Wu kon zich pas een paar jaar later, toen Li Guohan stierf, van zijn bewaking bevrijden. Wu versterkte zijn militaire kracht snel door een groot aantal vijandelijke overleveringen te verkrijgen.
Garrisoning YunnanEdit
In 1660 splitste het Qing-leger zich op in drie delen, trok de provincie Yunnan binnen en schakelde de zuidelijke Ming-dynastie uit, waardoor de voorlopige eenwording van het vasteland een feit was. Niettemin werd het keizerlijke hof nog steeds geconfronteerd met een aantal ernstige militaire en politieke bedreigingen. De Yongli Keizer van de Zuidelijke Ming dynastie en Li Dingguo van het Daxi leger trokken zich terug in Birma, en behielden invloed in Yunnan. Het was voor de soldaten van de Acht Banieren ongemakkelijk om het grensgebied tussen Yunnan en Guizhou te bezetten, dat ver van de hoofdstad verwijderd was. Daarom kon het keizerlijk hof alleen maar instemmen met het voorstel van Hong Chengchou om die soldaten terug te trekken en Wu en zijn leger het bevel te geven over het grensgebied. Zo voerde Wu niet alleen het bevel over een groot leger, maar controleerde hij ook uitgestrekte gebieden.
In 1661 telde het groene-vlag leger onder Wu 60.000 soldaten, terwijl Shang Kexi en Geng Jimao slechts 7.500 ad 7.000 soldaten in hun legers hadden. Wu was van plan een permanente garnizoen aan te leggen en bereidde zich voor om het grensgebied tot zijn eigendom te maken. Yunnan was op dat moment echter niet stabiel, want de pas overgegeven soldaten waren nog niet volledig geassimileerd in de Qing-macht. Bovendien was het Daxi-leger al tientallen jaren in Yunnan aan het opbouwen en onderhield het nauwe betrekkingen met verschillende minderheidsnationaliteiten. Vele Tusi-leiders weigerden de heerschappij van Wu te aanvaarden, hetgeen tot een reeks opstanden leidde. Het bestaan van de Yongli Keizer van de Zuidelijke Ming-dynastie en het leger van Li Dingguo werd beschouwd als een grote bedreiging voor Wu. Daarom bereidde Wu zich actief voor op hun uitschakeling om zijn heerschappij te consolideren. Hij overdreef de dreiging van de opstand, verspreidde geruchten en diende zijn voorstel in bij het hof, waarin hij aandrong op de invasie van Birma, die na verloop van tijd door het keizerlijk hof werd goedgekeurd.
In juni 1662 werd de Yongli Keizer gevangen genomen en gedood, terwijl Li Dingguo stierf aan ziekte. In de volgende jaren leidde Wu zijn leger van het noordwesten naar de zuidwestelijke grens en maakte de overheersing van de Qing-dynastie in dat deel van het land mogelijk.