Women’s Social and Political Union
In 1903 richtte Emmeline Pankhurst samen met haar drie dochters, Christabel, Sylvia en Adela, en een groep Britse vrouwen de Women’s Social and Political Union (WSPU) op. Het lidmaatschap van de WSPU was open en alleen voor vrouwen.
In 1905 overtuigde de WSPU het liberale parlementslid Bamford Slack ervan een wetsvoorstel voor vrouwenkiesrecht in te dienen. Na de mislukking van het wetsvoorstel veranderde de WSPU van koers en concentreerde zich op het aanvallen van elke partij die in de regering zat door te weigeren elke wetgeving te steunen die geen stemrecht voor vrouwen inhield. Datzelfde jaar werden Christabel en Annie Kenney gearresteerd omdat ze op een bijeenkomst van de Liberale Partij leuzen riepen ten gunste van het vrouwenkiesrecht. Zij verkozen gevangenisstraf boven het betalen van de boete.
In 1906 organiseerde de WSPU een reeks demonstraties en lobbyde bij het parlement, wat leidde tot de arrestatie en gevangenneming van een toenemend aantal leden. Onder leiding van Christabel begon de groep zich meer uitsluitend onder vrouwen uit de middenklasse te organiseren. Christabel’s aankondiging dat toekomstige beslissingen zouden worden genomen door een comité dat zij zou benoemen, bracht een groep prominente leden ertoe zich af te splitsen en de Women Freedom League te vormen.
In verzet tegen de voortdurende en herhaalde arrestaties van WSPU-leden werden hongerstakingen in de gevangenissen van Groot-Brittannië ingevoerd. De politie voerde een dwangvoedingspolitiek, waardoor de suffragettes publieke sympathie kregen. Later nam de regering de Cat and Mouse Act aan, die de vrijlating mogelijk maakte van suffragettes die op het randje van de dood stonden door ondervoeding. Zij konden echter weer gevangen worden gezet zodra zij hersteld waren. Als reactie daarop organiseerde de WSPU een vrouwelijk beveiligingsteam, bekend als Bodyguards, die getraind waren in jiu-jitsu en tot taak hadden ontsnapte suffragettes te beschermen tegen verdere opsluiting.
Suffragettes beleefden wat zij beschouwden als hun eerste martelaarschap in 1913, toen Emily Davison overleed aan de verwondingen die zij opliep toen zij tijdens de Epsom derby door een paard over de baan werd gereden met het doel een sjaal om de hals van het paard van Koning George V te hangen. Duizenden suffragettes en suffragisten van verschillende militante verenigingen woonden haar begrafenis bij.
De Eerste Wereldoorlog veroorzaakt een breuk in de beweging. Er vormde zich een kern rond Emmeline en Christabel Pankhurst, die opriep tot voortzetting van de vijandelijkheden. Deze stroming nam deel aan de wervingscampagnes waarbij de suffraggettes bloemen in de straten uitdeelden als symbool van lafheid aan mannen die nog niet waren ingeschreven. Sylvia Pankhurst zou zich tegen deze praktijk verzetten en zou in het openbaar worden aangevallen in de WSPU-krant. Sylvia’s steun aan het Women’s International Peace Congress deed haar de steun van haar bondgenoten verliezen, in schril contrast met het standpunt van haar moeder Emmeline en haar zuster Christabel. Christabel zou na de Russische Revolutie naar Rusland reizen om te pleiten tegen de terugtrekking van dat land uit de oorlog.
In 1917 werd de WSPU ontbonden en Christabel en Emmeline richtten de Vrouwen Partij op.