William Huggins
William Huggins werd in 1824 in Cornhill, Middlesex, geboren. In 1875 trouwde hij met Margaret Lindsay, dochter van John Murray uit Dublin, die ook belangstelling had voor astronomie en wetenschappelijk onderzoek. Zij moedigde de fotografie van haar man aan en hielp hun onderzoek op een systematische leest te schoeien.
Huggins bouwde een privé-observatorium op 90 Upper Tulse Hill, Londen, van waaruit hij en zijn vrouw uitgebreide waarnemingen verrichtten van de spectrale emissielijnen en absorptielijnen van diverse hemellichamen. Op 29 augustus 1864 was Huggins de eerste om het spectrum van een planetaire nevel te nemen toen hij NGC 6543 analyseerde. Hij was ook de eerste die een onderscheid maakte tussen nevels en sterrenstelsels door aan te tonen dat sommige (zoals de Orionnevel) zuivere emissiespectra hadden die kenmerkend waren voor gas, terwijl andere, zoals het Andromedastelsel, de spectrale kenmerken van sterren hadden. Huggins werd bij de analyse van spectra geholpen door zijn buurman, de chemicus William Allen Miller. Huggins was ook de eerste die droogplaatfotografie toepaste bij de beeldvorming van astronomische objecten.
Toen waarnemingen van Sirius in 1868 een roodverschuiving lieten zien, veronderstelde Huggins dat een radiale snelheid van de ster kon worden berekend.
Huggins won in 1867 de gouden medaille van de Royal Astronomical Society, samen met William Allen Miller. Later was hij president van de Royal Astronomical Society van 1876 tot 1878, en ontving de gouden medaille opnieuw (dit keer alleen) in 1885. Hij diende als een officier van de Royal Astronomical Society voor een totaal van 37 jaar, meer dan enig ander persoon.
Huggins werd verkozen tot Fellow van de Royal Society in juni 1865, kreeg hun Royal Medal (1866), Rumford Medal (1880) en Copley Medal (1898) en hield hun Bakerian Lecture in 1885. Vervolgens was hij voorzitter van de Royal Society van 1900 tot 1905. In zijn Presidentiële Toespraak in 1904 prees hij bijvoorbeeld de gevallen Fellows en verdeelde hij de prijzen van dat jaar.
Hij overleed in zijn huis in Tulse Hill, Londen, na een operatie aan een hernia in 1910 en werd begraven in Golders Green Crematorium.