William Bateson
William Bateson, (geboren 8 augustus 1861, Whitby, Yorkshire, Engeland-gestorven 8 februari 1926, Londen), Brits bioloog die de wetenschap van de genetica stichtte en benoemde en wiens experimenten het bewijs leverden dat fundamenteel is voor het moderne begrip van erfelijkheid. Hij was een toegewijd evolutionist en gebruikte embryostudies om zijn bewering in 1885 te staven dat chordaten uit primitieve stekelhuidigen waren geëvolueerd, een opvatting die later algemeen werd aanvaard. In 1894 publiceerde hij zijn conclusie (Materials for the Study of Variation) dat evolutie niet kon plaatsvinden door een voortdurende variatie van soorten, omdat onderscheidende kenmerken vaak plotseling verschenen of verdwenen bij planten en dieren. Bateson realiseerde zich dat discontinue variatie pas begrepen kon worden nadat er iets bekend was over de overerving van eigenschappen en begon te werken aan de experimentele veredeling van planten en dieren.
In 1900 ontdekte hij een artikel, “Experimenten met plantenhybriden”, geschreven door Gregor Mendel, een Oostenrijkse monnik, 34 jaar eerder. Het artikel, dat in hetzelfde jaar werd gevonden door de botanici Hugo de Vries, Carl Correns en Erich Tschermak von Seysenegg, handelde over het verschijnen van bepaalde kenmerken in opeenvolgende generaties tuinerwten. Bateson merkte op dat zijn veredelingsresultaten perfect verklaard werden door Mendel’s artikel en dat de monnik op beknopte wijze de overdracht had beschreven van elementen die erfelijke eigenschappen in zijn planten bepalen.
Bateson maakte zijn eigen vertaling van Mendel’s artikel in het Engels en werd gedurende de volgende 10 jaar Mendel’s kampioen in Engeland, waarbij hij zijn principes experimenteel bevestigde. Hij publiceerde, samen met Reginald Punnett, de resultaten van een reeks fokexperimenten (1905-08) die niet alleen Mendel’s principes uitbreidden tot dieren (pluimvee), maar ook aantoonden dat bepaalde kenmerken consequent samen vererfden, schijnbaar tegen Mendel’s bevindingen in. Dit fenomeen, dat linkage werd genoemd, werd later begrepen als het resultaat van het voorkomen van genen die zich dicht bij elkaar op hetzelfde chromosoom bevinden. De experimenten van Bateson toonden ook een afhankelijkheid van bepaalde eigenschappen van twee of meer genen aan. Jammer genoeg interpreteerde hij zijn resultaten verkeerd en weigerde hij de interpretatie van linkage te aanvaarden die door de geneticus Thomas Hunt Morgan werd voorgesteld. In feite verzette hij zich tegen Morgan’s volledige chromosoomtheorie en bepleitte hij zijn eigen vibrerende theorie van overerving, gebaseerd op wetten van kracht en beweging, een concept dat weinig acceptatie vond bij andere wetenschappers.
In 1908 werd Bateson professor in de biologie aan de Universiteit van Cambridge. Hij verliet deze leerstoel in 1910 om de rest van zijn leven leiding te geven aan het John Innes Horticultural Institution in Merton, Zuid-Londen (later verplaatst naar Norwich), waar hij het omvormde tot een centrum voor genetisch onderzoek. Zijn boeken omvatten Mendel’s Principles of Heredity (1902, 2e editie gepubliceerd in 1909) en Problems of Genetics (1913).