Waarom zien we de kleuren die we zien? en andere verwante vragen over kleurwaarneming
Deze week werd Illustrated Research officieel gelanceerd en werden illustraties geplaatst over een verscheidenheid van artikelen rond verschillende factoren die kleur- en lichtwaarneming beïnvloeden.
Laten we eerst een kleine biologieles geven: hoe zien we überhaupt kleuren?
Voor een volledige diepgaande uitleg kunt u deze site bezoeken, maar in het kort, zoogdieren ogen hebben allemaal verschillende lagen, waarvan er een wordt genoemd het netvlies.
In het netvlies van onze ogen zijn specifieke cellen die verantwoordelijk zijn voor het licht en de kleuren die we zien, deze worden staaf-en kegelcellen genoemd. Voor het gemak generaliseren we maar even, maar merk op dat er een verscheidenheid aan kegeltjescellen en een verscheidenheid aan staafjescellen is, elk met een unieke verantwoordelijkheid en rol in de licht- en kleurwaarneming.
Rood- en kegelcellen ontvangen en verwerken speciale eiwitten, opsine-eiwitten genaamd, die opnieuw verschillende verantwoordelijkheden hebben, waarvan er één te maken heeft met kleur.
In 2015 ontdekte Lauren E. Welbourne dat mensen “uniek geel” daadwerkelijk anders zien, afhankelijk van het seizoen. Dit onderzoek werd opnieuw ondersteund in het vrijdag besproken artikel over Medaka (Japanse rijst) vissen en hun seizoensgebonden veranderingen in licht en kleur perceptie. Zoals vrijdag geïllustreerd, vertoonden de vissen een grotere reactie op lichtstimuli onder zomerse omstandigheden dan onder winterse omstandigheden (Shimmura 2018).
Dus waarom zien dieren, inclusief mensen, kleuren anders afhankelijk van het seizoen? De precieze reden hiervoor is nog steeds onbekend, omdat tot voor kort werd aangenomen dat de kleurwaarneming gedurende het hele leven constant was, ongeacht de tijd van het jaar.
Shimmura speculeert dat de reden voor minder licht of kleurwaarneming in de wintermaanden of in de periode dat de dieren niet paren, gewoon is om energie te sparen die elders kan worden uitgeoefend.
Een ander onderwerp dat deze week in onze maandagpost werd besproken, was onderzoek dat een antwoord probeert te geven op de vraag die wordt gesteld door de
Linguïstische Relativiteitshypothese:
“Heeft de taal die men spreekt invloed op de manier waarop men denkt?”
Kortom, als het op kleur aankomt, ja, de taal die iemand spreekt, heeft enigszins invloed op de manier waarop hij over kleur denkt en kleur ziet. In een studie van Lowry e.a. werden 50 Russischtaligen uit de stad St. Petersburg in Rusland getest en vergeleken met 50 Engelstalige Central Floridians.
De proefpersonen werden gelijkelijk verdeeld over 3 testcondities:
- De proefpersonen kregen een oogfoto te zien naast een kleurenkaart en moesten de kleur die ze zagen op de oogfoto vergelijken met een kleur op de kaart. Dit was bedoeld om de kleurwaarneming te testen.
2. De proefpersonen kregen een oogfoto te zien, vervolgens een leeg scherm, vervolgens een raster van kleuren en hun werd gevraagd zich de kleur van het oog te herinneren die zij hadden gezien en deze te vergelijken met de kleur op de kaart. Dit was een geheugentest om te zien hoe de proefpersonen zich de kleur van het oog herinnerden die zij zojuist hadden gezien.
3.De proefpersonen kregen een foto van een oog te zien, vervolgens een scherm met de tekst “kleurencategorie” en vervolgens een scherm met een raster van kleuren. Hierbij werd getest hoe de proefpersonen de kleuren labelden, met andere woorden, was de kleur die zij zagen blauw, grijs, bruin?
Van de drie genoemde tests had taal in de perceptietest geen effect op de manier waarop kleur aanvankelijk werd waargenomen; met andere woorden, een Russischtalige en een Engelstalige zouden, wanneer ze dezelfde oogafbeelding naast een kleurenraster te zien kregen, hoogstwaarschijnlijk dezelfde kleur kiezen.
De twee talen vertoonden echter verschillende resultaten in de geheugen- en labelingtest; de Russischtaligen labelden en herinnerden zich de oogkleur als meer grijs, terwijl de Engelstaligen zich de kleuren herinnerden en labelden als meer blauw.
Deze bevindingen suggereren dat taal in feite van invloed is op de manier waarop we ons “objecten uit de echte wereld” (Lowry 2018) zoals ogen herinneren.
Op dezelfde lijn, in een kort videostuk, legt auteur Gavin Evans de verschillende manieren uit waarop talen kleuren beschrijven.
In het Engels hebben we een woord voor rood, en een ander woord voor lichter rood, “roze”. In het Russisch geldt hetzelfde voor blauw; Russischtaligen hebben één woord voor donkerblauw en een apart woord voor lichtblauw.
Omwille van dit onderscheid zien Russischtaligen wat Engelstaligen als één kleur beschouwen (donkerblauw en lichtblauw) als twee volledig verschillende kleuren.
Het populairste voorbeeld hiervan is dat van de Afrikaanse Himba-stam, die geen woord in hun taal hebben voor de kleur blauw, maar in plaats daarvan veel woorden voor verschillende tinten groen.
Toen men hen een kleurencirkel liet zien met allemaal groene vierkantjes en één blauw vierkantje, hadden Himba-sprekers moeite met het onderscheiden van het blauwe vierkantje (onderstaande cirkel links). Ook Engelssprekenden die een kleurencirkel te zien kregen met groene vierkantjes waarvan er één een iets andere kleur had, hadden moeite om die ene andere kleur groen te onderscheiden (cirkel rechtsonder).