Articles

Waarom iets doen? A Meditation on Procrastination

“Ik word alleen gelokt door wat aan mij voorafgaat,” schrijft hij, “door de ontelbare momenten waarop ik niet was: het niet-geborene.” Vanuit dat perspectief bekijkt hij de wereld met nieuwe ogen, en krijgt hij een dieper inzicht in zichzelf: “Ik heb mezelf nooit voor een wezen gehouden. Een niet-burger, een marginaal type, een niets dat alleen bestaat door de overmaat, door de overvloed van zijn niets.”

Cioran was een man met een ongewone smaak. Hij hield van de Thraciërs omdat zij “huilden om de pasgeborene” en van de gnostische sekte van de Bogomils, die “om God te rechtvaardigen, Satan verantwoordelijk hielden voor de schande van de schepping.”

Dit alles roept een voor de hand liggende vraag op: Waarom iets doen? Waarom de kosmische mislukking, de “schande van de schepping” vermenigvuldigen?

Loosheid heeft, zoals we weten, een slechte naam in de Westerse cultuur, maar het kan op zichzelf een filosofische ervaring zijn. Bertrand Russell schreef er een lang essay over en Oscar Wilde vond dat “helemaal niets doen het moeilijkste ter wereld is”, maar ook het meest intellectuele. De grote, volmaakte nietsnutten uit de literatuur (Ivan Gontsjarov’s Oblomov of Melville’s Bartleby) zijn figuren van de metafysische zoektocht: Zij illustreren manieren van mens-zijn met ongewone complexiteit.

Ledigheid, dan, onthult een ervaring van het niets. Terwijl het niets de neiging heeft een centrale plaats in te nemen in oosterse tradities als het boeddhisme en het taoïsme, mijden wij het in het Westen doorgaans; een van de meest karakteristieke takken van de westerse filosofie is immers de ontologie, de studie van dat wat bestaat.

Maar zelfs als wij er niet voor kiezen het niets te omhelzen, kan het niets er zelf voor kiezen ons te omhelzen. Het is misschien niet zo dat we niets te doen hebben, of dat we ons vervelen, of dat we het liever later zouden doen, maar gewoon dat we het nut van dit alles niet inzien. In onze luiheid voelen we een kosmische zinloosheid, die samengaat met het besef dat we met elke handeling alleen maar meer verstrikt raken in de universele farce.

Misschien is de meest intrigerende vorm van luiheid er een waarmee we bijna allemaal intiem vertrouwd zijn: uitstelgedrag. Ledigheid is moeilijk te vinden in een zuivere staat. Sterker nog, in zekere zin ontgaat het ons omdat, in zijn meest radicale vorm, luiheid de neiging heeft zijn volgelingen te verslinden (nogmaals, Oblomov en Bartleby). Maar uitstel is een heel andere zaak: Het is niet alleen meer beschikbaar, maar ook dynamischer, net zoals de uitsteller een meer dramatische figuur is dan de nietsnut, die zo ascetisch en onbeweeglijk is als een pilaarheilige.