Articles

Twee soorten Afrikaanse olifanten

Lang geleden is mij geleerd dat twee dieren van verschillende soorten zijn als zij niet met elkaar kunnen kruisen om vruchtbare, levensvatbare nakomelingen te vormen. Dit lijkt mij een logische, functionele en ongecompliceerde definitie – zij het een enigszins beperkte. Misschien zijn de auteurs op een bruikbare alternatieve methode gestuit om een soort te definiëren wanneer de mogelijkheid om de juiste kruisingen waar te nemen of uit te voeren, beperkt is. Zowel in het begeleidende commentaar in Science als in het artikel zelf wordt gewezen op het morfologische en geografische onderscheid tussen de twee soorten Afrikaanse olifanten als indicatie van hun uniciteit en als een van de voornaamste rechtvaardigingen voor de studie. Ik vraag me af wat de auteurs zouden vinden als ze deze redenering op de mens zouden toepassen en de overeenkomstige genetische sequentie van de in het bos levende pygmeeën zouden vergelijken met die van hun Afrikaanse buren (en de langste mensen ter wereld), de op de savanne levende Masai. De auteurs erkennen dat in één bepaalde populatie bosolifanten het genetisch bewijs suggereert dat er een “geschiedenis van beperkte hybridisatie” kan zijn geweest met hun op de savanne levende broeders. Dit doet de vraag rijzen wanneer twee rassen genetisch, fysisch en geografisch verschillend genoeg zijn om verschillende soorten te worden genoemd. Als de genetische afstand tussen bos- en savanneolifanten bijvoorbeeld slechts 27% zou hebben bedragen van die tussen Afrikaanse en Aziatische olifanten, zou dit dan voldoende zijn geweest om te spreken van twee Afrikaanse soorten? Naar aanleiding van dit rapport vroeg ik me ook af of iemand ooit heeft geprobeerd een Afrikaanse en een Indische olifant met elkaar te laten paren om te zien of het werkelijk verschillende soorten zijn volgens de traditionele definitie. Het lijdt geen twijfel dat deze bevindingen tot veel discussie zullen leiden over wat een soort is. Hoe dan ook, het concept van de bosolifant als unieke soort is belangrijk in ten minste één context, namelijk die van de instandhouding. Als hun “uniciteit” hun een betere overlevingskans geeft, dan lijkt hun soortstatus een zekere verdienste te hebben.