Articles

TOEIC Grammar Guide – Word Choice

TOEIC | Grammar: Word Choice Previous Up Next

Introductie

In word choice wordt getoetst hoe goed u vele soorten grammatica begrijpt. Ook uw kennis van de woordenschat wordt getest. U zult veel verwarrende woorden tegenkomen. Het juiste antwoord kan een zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, voorzetsel of voegwoord zijn. De vragen met vier antwoorden hebben op de een of andere manier met elkaar te maken. De woorden kunnen er hetzelfde uitzien of klinken, maar verschillende betekenissen hebben. Er kunnen ook woorden gebruikt worden die een tegengestelde betekenis hebben. Soms lijkt meer dan één woord de juiste keuze. De juiste keuze maken hangt af van weten hoe en wanneer een woord in het Engels wordt gebruikt. Deze woorden kunnen vergelijkbare betekenissen hebben (bijvoorbeeld house en home) of grammaticaal gebruik (bijvoorbeeld much en many). Slechts één keuze kan goed werken in de zin.

Leerhint:

Dit is een van de moeilijkste onderdelen van het leren van Engels omdat er veel woorden zijn die hetzelfde klinken of lijken, maar verschillende betekenissen hebben. Let goed op elke antwoordkeuze en controleer of deze in de context van de zin past.

Gemeenschappelijke voorbeelden

Woorden met een vergelijkbare spelling, woorden die rijmen, woorden die hetzelfde klinken, of woorden die tegenover elkaar staan maar geen vergelijkbare betekenis hebben:

1) Zorg ervoor dat u alleen het papier _____ gebruikt.

(A) ijdel

(B) ader

(C) pijn

(D) gewoon

Het juiste antwoord is (D). Er is een bijvoeglijk naamwoord nodig om de zin te vervolledigen. Eenvoudig is het enige bijvoeglijk naamwoord dat steek houdt. (A) is een bijvoeglijk naamwoord dat wordt gebruikt om mensen te beschrijven, niet dingen (papier). (B) is een zelfstandig naamwoord dat klinkt als (A). (C) is een zelfstandig naamwoord dat rijmt op ader en gewoon.

2) Charles vergat meer _____ te bestellen voor het kantoor.

(A) schrijfgerei

(B) schrijfgerei

(C) standbeeld

(D) bewegend

Het juiste antwoord is (B). Er is een zelfstandig naamwoord nodig om de zin te vervolledigen. (B) is een zelfstandig naamwoord dat schrijfwaren betekent. (C) is een enkelvoudig zelfstandig naamwoord dat geen zin heeft in deze zin. (A) is een bijvoeglijk naamwoord dat onbeweeglijk betekent. (D) is een bijvoeglijk naamwoord met de tegenovergestelde betekenis van (A).

Woorden met vergelijkbare betekenissen, maar verschillend gebruik:

1) De baas vindt dat we _____ werk leveren.

(A) goederen

(B) goed

(C) goed

(D) slecht

Het juiste antwoord is (C). Er is een bijvoeglijk naamwoord nodig om de zin te vervolledigen. Goed is het enige bijvoeglijk naamwoord. (A) is een zelfstandig naamwoord. (D) is een bijwoord. (B) is ook een bijwoord. Om goed te gebruiken, zou de zin zijn: De baas vindt dat we het werk goed doen. Hoe wordt het werk gedaan? Het wordt goed gedaan. Je kunt niet zeggen: De baas vindt dat we het werk goed doen.

2) Ik moet kiezen voor _____ het verslag en de presentatie.

(A) onder

(B) tussen

(C) langs

(D) naast

Het juiste antwoord is (B). Tussen vergelijkt precies twee dingen. Tussen vergelijkt altijd meer dan twee. De voorzetsels langs en naast worden niet gebruikt voor vergelijkingen.

TOEIC | Grammar: Word Choice Previous Up Next