Articles

Remembering Winnipeg the Bear

door Gregory McNamee

Dieren komen op onverwachte manieren in ons leven, en vaak blijven ze bij ons lang nadat ze zijn heengegaan. Zo ook in het geval van een vrouwtjesjong van een zwarte beer dat 100 jaar geleden, in 1914, in de bossen van Ontario werd geboren en kort na de geboorte wees werd omdat haar moeder door een jager was gedood. Die jager pikte het welpje op, bracht haar naar een handelspost, en verkocht haar aan een jonge cavalerieofficier die de jager $20 betaalde voor het bundeltje zwart bont.

Harry Colebourn was geboren in Engeland en vestigde zich in Canada. Hij was aanvankelijk van plan het welpje, dat hij Winnipeg noemde naar zijn geadopteerde geboortestad, op te voeden tot het volwassen was. Daarna was hij van plan de welp los te laten ergens in de buurt van Thunder Bay, waar de welp was meegenomen. Maar zo ging het niet. In plaats daarvan, toen hij de welp terugbracht naar zijn standplaats, adopteerde Colebourn’s cavalerie troep Winnipeg de Beer onmiddellijk. De kleine welp sliep onder zijn bed, tot ze al snel te groot werd om daar te passen, waarna ze buiten de deur sliep.

Colebourn merkte al snel dat hij de gedachte niet kon verdragen om van Winnipeg afscheid te nemen, zelfs niet nadat hij en zijn troep, de Fort Garry Horse, orders kregen om naar Engeland te reizen ter voorbereiding op verder trekken naar het Westelijk Front. Hij smokkelde Winnipeg op een troepenschip en bracht haar naar het kamp van de Tweede Canadese Infanterie Brigade op de Salisbury Plain in Engeland, nabij Stonehenge, waar ze zich amuseerde met ronddwalen tussen de oude stenen ruïnes en af en toe de bezoekers een start gaf.

De verschrikkingen van de oorlog wachtten echter, en Harry Colebourn besloot dat de loopgraven geen plaats waren voor Winnipeg. Hij maakte afspraken met de Londense Zoo om haar te huisvesten, vertrok dan voor de strijd, steeds terugkerend om haar te bezoeken tijdens zijn onregelmatige verlof. Intussen bleek de aanhankelijke en zachtaardige Winnipeg, nu bekend als Winnie, een populaire attractie in de zoo, die ontelbare bezoekers trok, vooral kinderen. Ze was zelfs zo populair dat Harry Colebourn op het einde van de Eerste Wereldoorlog besloot haar in Engeland achter te laten toen hij naar Canada terugkeerde. Hij schonk Winnie officieel aan de Londense dierentuin op 1 december 1918, en zeilde naar huis.

Drie jaar later kreeg een jongetje dat zijn eerste verjaardag vierde een opgezette Teddybeer, zo genoemd naar de Amerikaanse president en natuurbeschermer Theodore Roosevelt, maar in Engeland op de markt gebracht onder de handelsnaam “Edward Bear.” De Teddybeer zelf herdenkt een andere daad van vriendelijkheid: Tijdens een jachtpartij in 1902 had Roosevelt de kans om een kleine zwarte beer uit Louisiana, die aan een stronk was vastgebonden, neer te schieten, maar hij besloot dat niet te doen omdat het onsportief zou zijn geweest – en wie had ooit anders gedacht?

Andere goedhartige mensen zijn de natuurlijke geschiedenis van de Louisiana beer ingegaan, zo lijkt het, want terwijl ooit gevreesd werd dat de populatie zou uitsterven, beweert een recente aankondiging van de US Geological Survey dat er zowel genoeg individuele beren als genoeg genetische diversiteit zijn dat de Teddy beer het tot in de 22e eeuw zal uithouden. Met andere woorden, de Louisiana zwarte beer, die in 1992 op de lijst van bedreigde diersoorten werd geplaatst, is een kandidaat om van de lijst geschrapt te worden – maar kan daarom een prooi zijn voor mensen die denken dat het vastbinden van beren aan bomen een aanvaardbare praktijk is.

In ieder geval koesterde Christopher Robin Milne zijn Teddybeer, zoals hij zijn hele leven zou doen, en bezoeken aan de London Zoo om Winnie de Beer te zien. Vanaf het moment dat hij kon praten, noemde hij zijn beer Winnie, en voegde er de naam “Pooh” aan toe, wat blijkbaar de naam was die hij voor alle dieren gebruikte.

Winnie-the-Pooh and Piglet, with Christopher Robin and friends in the background, illustration by E.H. Shepherd---Advertising Archive/Courtesy Everett Collection

Winnie-the-Pooh en Knorretje, met Christopher Robin en vrienden op de achtergrond, illustratie door E.H. Shepherd-Advertising Archive/Courtesy Everett Collection

Christopher Robins vader, Alexander Alan Milne, had ook dienst gezien aan het Westelijk Front. Tegen de tijd dat Janneman Robinson werd geboren, had hij verschillende mysterieromans geschreven, en ook aantekeningen voor een scherpe aanklacht tegen de oorlog in het algemeen, die hij uiteindelijk in 1934 zou publiceren. Maar Janneman Robinson vroeg om een ander soort verhaal, en dus begon A.A. Milne, zoals hij beroepshalve bekend stond, aan een gedichtenbundel met de titel When We Were Very Young. Christopher Robin vroeg echter steeds vaker dat zijn vader hem verhalen vertelde waarin zijn twee favoriete beren voorkwamen, en zo begon Milne met het vakkundig weven van de verhalen die zowel hun leven als dat van Winnie de Beer weerspiegelden.

De familie Milne, bijvoorbeeld, woonde aan de rand van een bosgebied genaamd het Ashdown Bos in het zuidoosten van Engeland. Een deel van dat bos, sinds de middeleeuwen bekend als het Five Hundred Acre Wood, was een favoriete plek van vader, zoon en opgezette beer. (De oudere Milne had die knuffel trouwens “Growler” genoemd toen hij hem aan zijn zoon gaf, maar die naam is nooit blijven hangen). Na verloop van tijd zouden hun wandelingen in het bos vertaald worden in twee geliefde verhalenboeken: Winnie-de-Poeh, gepubliceerd in 1926, en The House at Pooh Corner, twee jaar later gepubliceerd. De kleine beer kwam ook voor in een tweede boek met kindergedichten, Now We Are Six, gepubliceerd in 1927.

Hoewel hij bekend wou staan als een schrijver van boeken voor volwassenen, werd A.A. Milne getypecast als een spinner van grillige verhalen voor kinderen; hij was daar aanvankelijk niet gelukkig mee, maar hij paste zich aan zijn rol aan en schreef kindertoneelstukken en bewerkte Kenneth Grahame’s geliefde roman The Wind in the Willows voor het toneel. Christopher Robin Milne van zijn kant zou de roem die de boeken van zijn vader hem bezorgden kwalijk gaan nemen, want zijn klasgenoten pestten hem op school vaak vanwege zijn rol in de verhalen die zij zelf als jonge kinderen hadden gelezen. Christopher Robin diende als officier in het Britse leger in de Tweede Wereldoorlog, en trok zich daarna terug in het rustige leven van het runnen van een boekhandel op het Engelse platteland, waarbij zijn handel af en toe werd onderbroken door bezoekers die hem exemplaren van zijn vaders boeken wilden laten signeren – boeken die hij een tijd lang weigerde in voorraad te hebben.

Hoewel hij zichzelf “achtervolgd door Poeh” verklaarde, was Christopher Robin Milne een gulle gever voor de London Zoo, net als zijn vader. Na zijn dood in 1996 reisde zijn geliefde knuffelbeer, die hij zijn hele leven had bewaard, de Atlantische Oceaan over; hij is nu te zien in de Children’s Room van de New York Public Library.

Winnipeg de Beer leefde tot haar twintigste, een rijpe leeftijd voor een beer. Ze stierf 80 jaar geleden in 1934, zachtaardig en liefdevol met mensen tot het einde van haar dagen. Een standbeeld van haar staat vandaag in de Londense Zoo, om haar te eren voor de komende tijd. Een ander standbeeld van Winnie en haar geliefde Kapitein Colebourn, die in 1947 stierf na een onderscheiden carrière als dierenarts, staat in een park in Winnipeg, Manitoba. En in White River, Ontario, waar Winnipeg in Harry’s leven en in het onze kwam, staat nu een museum om het leven van die geliefde beer te kronieken, echt en in verhaal.