Proces en terechtstelling.
In het voorjaar van 1640 kwam het Parlement voor het eerst in 11 jaar weer bijeen en daarmee ook de kerkelijke vergadering, de Convocatie, die in een nieuwe reeks canons de beginselen van de Laudiaanse kerk vastlegde. Zij legden de voorgeschreven ceremonies uit als “passend en geschikt” in plaats van essentieel. Maar zij versterkten de haat van het volk tegen Laud, die tot uiting kwam in massademonstraties, petities en pamfletten. In december werd hij, formeel beschuldigd van hoogverraad, naar de Tower gebracht. Zijn proces, dat enthousiast werd geleid door Prynne, begon pas in 1644, midden in de burgeroorlog. Net als bij Strafford moesten de Commons afzien van wettig bewijs en hun toevlucht nemen tot een verordening van veroordeling, die door de lords aarzelend werd aanvaard. Op 10 januari 1645 werd de aartsbisschop onthoofd.
Laud was nooit erg geliefd, zelfs niet bij zijn bondgenoten. Een humorloze, dwergachtige figuur, ongeïnteresseerd in hofgenoegens, ongehuwd, tactloos onpartijdig in zijn veroordelingen, kon hij nooit een partij van invloedrijke aanhangers oprichten. Tijdens de oorlog en het interregnum gaven royalisten en vredestichters er over het algemeen de voorkeur aan hem te vergeten. Bij de Restauratie, in 1660, werden uiterlijke Laudiaanse vormen aanvaard, maar door een kerk die minder dan ooit van betekenis was voor de gemeenschap en het individu. Weinigen in de 18e eeuw zagen Laud als een martelaar. In de 19e eeuw inspireerde de historicus Thomas Babington Macaulay’s felle minachting voor de “belachelijke oude dweper” de schoolboeken van vele generaties. De Oxford Beweging, een beweging van hoge Anglicaanse hervormingen in de jaren 1840, probeerde hem niet overtuigend als religieus leider te rehabiliteren, en hoge Anglicaanse geestelijken zijn zijn voornaamste aanhangers gebleven. Maar rond de eeuwwisseling van de 19e eeuw benadrukte de historicus van de Burgeroorlog, Samuel Rawson Gardiner, Laud’s bekwaamheden en integriteit en beschouwde hij de banden met autoritaire politiek als zijn “ongeluk.”
In de 20e eeuw heeft de eminente Engelse historicus H.R. Trevor-Roper tegenover zijn bekrompen methoden het alomvattende idealisme van zijn sociale politiek geplaatst, “gekleurd door het geaccepteerde vernis van een passende religieuze doctrine.” Laud heeft, zoals hij zelf goed wist, gefaald; maar zijn toewijding aan een samenhangend doel en zijn afwijzing van hypocrisie, compromis en corruptie bij bondgenoten en vijanden van welke klasse dan ook, waren zeldzame en bewonderenswaardige kwaliteiten.
D.H. Pennington