James Lind LibraryIllustrating the development of fair tests of treatments in health care
William Withering
Introduction
Withering werd geboren in Wellington, in Shropshire, Engeland, in maart 1741, als zoon van een chirurg. Na een periode in de leer te zijn geweest bij een chirurg aldaar, verhuisde hij in 1762 naar Edinburgh, Schotland, om medicijnen te studeren. In 1766 behaalde hij zijn artsendiploma na het indienen van een proefschrift getiteld De Angina Gangraenosa (Maligne putrid sore throat). Withering keerde in 1767 terug naar Engeland en vestigde een privé-praktijk in Stafford, waar hij ook werkte als arts in de Stafford Infirmary. Onverwacht werd hij in 1775 uitgenodigd om naar Birmingham te gaan en zich daar bij de staf van het General Hospital te voegen, waar hij de volgende zeventien jaar zou werken.
Tijdens zijn verblijf in Birmingham publiceerde Withering zijn belangrijkste werk over het vingerhoedskruid (Digitalis) – An account of the foxglove and some of its medical uses (Withering 1785) – maar hij leverde ook opmerkelijke bijdragen aan de botanie, geologie, chemie en archeologie. Hij werd in 1792 gedwongen met pensioen te gaan als gevolg van een voortschrijdende borstziekte en overleed zeven jaar later in 1799.
Withering en Digitalis
Het verhaal van Withering en het vingerhoedskruid is elders uitvoerig verteld – bijvoorbeeld door Aronson (1985) – en Tröhler heeft in zijn commentaar op de James Lind Library de aandacht gevestigd op de belangrijke methodologische kenmerken van Withering’s An account of the foxglove…. Toch is het de moeite waard om hier een paar punten te herhalen om de specifieke bijdragen van Withering aan het verhaal van Digitalis te belichten. De plant Digitalis was al eeuwenlang bekend en gebruikt in de geneeskunde. Klassieke beschrijvingen werden zowel door Dioscorides als door Galen gegeven. Met name Leonard Fuchs (1501-1566) noemde de plant Digitalis in zijn boek Historia stirpium in 1542 en beval het aan voor “de verstrooiing van waterzucht” (Fuchs 1542). Withering kende het werk van Fuchs maar kwam de plant opnieuw tegen toen hij in Shropshire een `wijze vrouw’ ontmoette die het vingerhoedskruid gebruikte als een bestanddeel van haar medicijn tegen waterzucht. Het brouwsel bevatte tenminste 20 verschillende kruiden, maar Withering verklaart dat het niet moeilijk was voor iemand die bekend was met deze onderwerpen om te zien dat het actieve kruid alleen maar vingerhoedskruid kon zijn. Withering’s collega, Dr. John Ash, had het ook gebruikt voor de directeur van het Brazenose College in Oxford, die hydrops pectoris (longoedeem) had. Verder bewijs kwam van het werk van Mr Saunders, een apotheker uit Stourbridge in Worcestershire, die het ook regelmatig gebruikte bij de behandeling van waterzucht (Peck en Wilkinson 1950).
Withering’s specifieke bijdrage was Digitalis op een juiste wetenschappelijke basis te plaatsen, en daarmee veel van zijn folklore en bijgeloof uit te bannen. Hij stelde vast dat het gedroogde bladpoeder van de plant vijf maal zo werkzaam was als het verse blad. Het poeder was ook beter dan een afkooksel, omdat koken een deel van het werkzame bestanddeel leek te vernietigen. Vervolgens bestudeerde hij 163 patiënten met waterzucht en legde zijn resultaten nauwkeurig vast.
Vanwege deze langdurige studie realiseerde hij zich voor het eerst het grote belang van de dosis, en ook dat een snelle diurese van verscheidene kwartieren urine vaak de genezing van de patiënt inluidde. Ook beschreef hij voor het eerst duidelijk de belangrijke neveneffecten van Digitalis, waaronder misselijkheid, braken, diarree en het optreden van groen/geel zien. Het optreden van bijwerkingen zou moeten leiden tot een onderbreking van de dosis, gevolgd door hervatting op een lager niveau. Sommige patiënten die er klinisch gelijkaardig uitzagen, reageerden niet op Digitalis, bijvoorbeeld die met dichte ascites (die cirrose kunnen hebben gehad); hydrocele en eenzijdige waterzucht (die post-phlebitisch been kunnen hebben gehad). Er werd ook beweerd dat de plant doeltreffend was bij phthisis en epilepsie, maar Withering stond sceptisch tegenover dergelijke beweringen.
Hij had geen duidelijk idee hoe het middel werkte om de waterzucht te `verspreiden’, maar hij vermoedde dat de diurese die het teweegbracht een rol kon spelen. Hij dacht ook dat het vingerhoedskruid de “onrustige werking van het hart” (waarschijnlijk atriumfibrilleren) zou kunnen verbeteren, maar legde geen duidelijk verband tussen het hart, waterzucht en het vasthouden van vocht. Als gevolg van deze onzekerheden gingen andere artsen Digitalis onjuist gebruiken; in een te grote dosis; of in omstandigheden waarin het niet werkzaam was. Deze problemen konden pas 100 jaar later worden opgelost, toen de histopathologie en de elektrocardiografie hun intrede deden. Niettemin was de Verhandeling over het vingerhoedskruid een opmerkelijke vooruitgang die geheel gebaseerd was op zorgvuldige klinische observatie en het gezicht van de medische praktijk voor altijd veranderde.
Withering en plantkunde, geologie en scheikunde
Withering’s herkenning van het vingerhoedskruid als het werkzame bestanddeel van de verschillende heksenbrouwsels die waren gebruikt om waterzucht (oedeem) te behandelen, werd in de hand gewerkt door zijn uitgebreide botanische studies en onderzoeken. In 1776, kort na zijn aankomst in Birmingham, publiceerde hij het werk getiteld The botanical Aarangement of all the vegetables naturally growing in Great Britain. Het werd onmiddellijk een groot succes en er zouden nog vele drukken van verschijnen. Als gevolg van de wijdverbreide aanvaarding ervan werd Withering (in 1784) verkozen tot Fellow van de Linnaean Society en vervolgens werd hij geëerd met de naamgeving van de plant Witheringia solanacea ter nagedachtenis aan hem. Zelfs na zijn dood bleef zijn zoon nog enige jaren de Botanical Arrangement publiceren en zijn reputatie op het Europese vasteland was zo groot dat hij de bijnaam ‘Engelse Linnaeus’ kreeg!
Zijn studies in geologie en scheikunde waren niet minder vooraanstaand. Op verschillende tijdstippen verrichtte hij nuttig werk over de chemische samenstelling van mergel (een bodemverbeteraar); de spontane ontvlambaarheid van zwarte wadd (een mangaanverbinding) en methoden voor het oplossen van arseenoxiden. Het werk aan arseen was een reactie op een smeekbede van Thomas Fowler die bezig was met de ontwikkeling van liquor arsenicalis (Fowler’s oplossing); later met goed gevolg gebruikt bij de behandeling van huidaandoeningen voordat de toxiciteit op lange termijn duidelijk werd.
Misschien wel het belangrijkste werk dat hij op chemisch gebied heeft verricht, had betrekking op het zware erts uit Alston Moor in Cumberland. Hij voerde een reeks experimenten uit op dit Terra Ponderosa en kwam tot de conclusie dat het een nieuw, tot dusver onbeschreven element (of aarde) bevatte. Helaas was hij niet in staat het element verder te karakteriseren en werd het begin 1800 aan Sir Humphrey Davy overgelaten om het metaal barium uit dit (en soortgelijke ertsen) te isoleren. Het zware erts uit Alston Moor was in feite bariumcarbonaat en enkele jaren later gaf de grote Duitse geoloog Werner het de naam Witherite als erkenning van de Birminghamse arts. Het werk aan de Terra Ponderosa werd medegedeeld aan de Royal Society of London en Withering werd vervolgens in 1785 tot Fellow gekozen.
Withering the Lunatic
Bij al deze inspanningen werd Withering aangemoedigd door zijn lidmaatschap van de Lunar Society of Birmingham, die eens per maand bijeenkwam op de maandag die het dichtst bij de volle maan was (vandaar ‘Lunar’), zodat de leden het voordeel van wat licht hadden op hun thuisreizen (in de dagen van struikrovers en voetvolk). Withering en zijn medeleden van de Lunar Society (de ‘lunatics’) waren de belichaming van de 18e eeuwse geleerde maatschappij in de Engelse Verlichting, die de ontwikkelingen in Schotland op de voet volgde (Schofield 1985). Tot de leden van deze groep behoorden Matthew Boulton, Erasmus Darwin, Josiah Wedgwood, James Watt en vele anderen die zich evenzeer onderscheidden. Deze buitengewone groep fungeerde als een gist voor de Industriële Revolutie, zowel plaatselijk in Birmingham als nationaal in het Verenigd Koninkrijk. Zij correspondeerden met Lavoisier in Frankrijk en Franklin in Amerika.
Daarnaast haalden zij in 1780 de grote chemicus Joseph Priestley over om van Bowwood in Wiltshire naar Birmingham te verhuizen om daar zijn huis en laboratorium te vestigen. Withering (en anderen) zamelden geld in om Priestley’s laboratorium te financieren en uit te rusten met de nieuwste wetenschappelijke apparatuur. Hier zou de grote Unitarische filosoof zijn beroemde reeks experimenten met fistlogon voortzetten, samen met de vaste en vluchtige lucht (of gassen zoals we nu zouden zeggen). Onder leiding van Priestley voerde Withering parallelle experimenten uit over deze onderwerpen, hoewel hij nooit volledig overtuigd was van het bestaan van phlogiston.
Deze gelukkige wetenschappelijke idylle duurde verscheidene jaren en werd niet erg verstoord door de ziekte van George III of door de Franse Revolutie in 1789. In het algemeen verwelkomden de Lunatics de omverwerping van het ‘oude regime’ in Frankrijk en hoopten op een soortgelijke liberalisering in Engeland. In 1791 maakten de rellen in de stad “Church and King” echter een plotseling en gewelddadig einde aan dit vredige en rustige bestaan. De plaatselijke menigte beschouwde de Lunatics (en in het bijzonder Priestley) als een bedreiging voor de monarchie en de gevestigde kerk. Een gewelddadige groep plunderde Priestley’s huis, stak zijn bibliotheek in brand en vernielde zijn laboratorium. Withering’s woning werd ook aangevallen. Na een hevige strijd tussen zijn bedienden (en ingehuurde boksers) aan de ene kant en de menigte aan de andere kant, werden de aanvallers na enkele uren van man tot man gevechten verjaagd en trokken ze zich terug om gemakkelijker doelen aan te vallen! Priestley vluchtte naar Londen en ging later levenslang in ballingschap in Amerika. De gouden periode van de Lunar Society was voorbij en met het verval van de vereniging gingen ook de leden achteruit, zowel door ouderdom als door gebreken.
Withering’s borstklachten, die waarschijnlijk chronische bronchitis waren (en mogelijk een consumptief element hadden), begonnen toe te nemen. In het jaar na de rellen in Birmingham (1792) nam hij ontslag uit zijn functie in de General Infirmary. Vanaf dat moment vocht hij zeven jaar lang een verloren strijd tegen de ziekte, tot deze in 1799 zijn hoogtepunt bereikte. Toch bleef hij schrijven, zelfs tot het einde toen hij niet meer genoeg adem kon halen om te spreken! Hij bracht verschillende winters door in het mildere klimaat van Portugal, maar dit vertraagde de onvermijdelijke voortgang van zijn ziekte niet noemenswaardig. Hij stierf in 1799 op de jonge leeftijd van 58 jaar. De begrafenisstoet naar de Edgbaston Old Parish Church werd begeleid door enkele duizenden rouwenden. Zijn epitaaf toont daar aan de ene kant Digitalis (het vingerhoedskruid) en aan de andere kant Witheringia (zijn gelijknamige eerbetoon). Een lichtend voorbeeld van de Verlichting was zeker voortijdig gedoofd!
In dit korte vignet kan ik niet voldoende de reikwijdte en diepte weergeven van Withering’s bijdrage aan de natuurfilosofie in de laatste dertig jaar van de achttiende eeuw. De geïnteresseerde lezer die meer gedetailleerde informatie wenst over deze telg uit de Britse medische wereld wordt verwezen naar een kort verslag van Lee (2001) en naar een volledige en uitgebreide behandeling door Peck en Wilkinson (1950). Deze beschrijvingen moeten hen in staat stellen een werkelijke waardering te krijgen voor deze opmerkelijke arts en natuurfilosoof die, samen met zijn Fellow Lunatics, zoveel heeft bijgedragen aan Birmingham en aan de wereld.
Aronson JK (1985). An account of the foxglove and its medical uses 1785-1985. Oxford: Oxford University Press.
Fuchs L (1542). De historia stirpium comentarii insignes (of opmerkelijke commentaren over de geschiedenis van planten). Bazel: Insingrin.
Peck TW, Wilkinson KD (1950). William Withering van Birmingham MD. FRS. FLS. Bristol: John Wright and Sons.
Schofield RE (1985). The Lunar Society of Birmingham. Oxford: Oxford University Press.
Withering W (1785). An account of the foxglove and some of its medical uses: with practical remarks on dropsy and other diseases. Londen: J and J Robinson.