Articles

Electrical supply to an outbuilding

Een overzicht van de juiste procedures in verband met de installatie van een elektrische voeding van een bijgebouw.

Voordat nieuwe of aanvullende installatiewerkzaamheden worden uitgevoerd, moet een aannemer vaststellen dat de voeding van de installatie voldoende is om aan de vraag van de extra belasting te voldoen. Ook moet worden nagegaan of de bestaande aardings- en aardingsvoorzieningen toereikend zijn (voorschrift 132.16).

Daarnaast moet de aannemer die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de nieuwe installatiewerkzaamheden geregistreerd zijn bij een competent persoonssysteem zoals ELECSA1, en zal hij krachtens deel P van de Building Regulations verplicht zijn de plaatselijke bouwinspectie in kennis te stellen.

Bescherming tegen elektrische schokken

Typisch zal de beschermende maatregel voor schokbescherming de automatische onderbreking van de voeding (ADS) zijn (voorschrift 411.3.2 Group en tabel 41.1 verwijst).

Om de vereiste onderbrekingstijd te bereiken, moeten de beveiligingsinrichtingen voor de geïnstalleerde circuits voldoen aan de vereisten voor de maximale waarden van de aardleklusimpedantie (Zs) (paragraaf 411 van BS 7671). De voeding van de garage, die een distributiecircuit is, vereist dat een aardlek binnen 5 s wordt opgeheven (voorschrift 411.3.2.3).

De eindcircuits in de garage hebben doorgaans een nominale waarde van maximaal 32 A, zodat de uitschakeltijd niet langer mag zijn dan 0,4 s (voorschrift 411.3.2.2). Bovendien moet het circuit dat de stopcontacten in de garage voedt, extra worden beveiligd door een aardlekschakelaar met kenmerken die voldoen aan voorschrift 415.1.1 (d.w.z. IΔn≤30mA).

Voeding vanuit de woning

De conventionele methode voor een nieuwe voeding van een garage zou zijn gebruik te maken van een bestaande reserve-weg in de consumenteneenheid. Een typische garage zou over het algemeen een maximale toevoer van 20 A nodig hebben, rekening houdend met de diversiteit (voorschrift 311.1).

Typisch zou het gebruik van stroomonderbrekers volgens BS EN 60898 of RCBO’s volgens BS EN 61009 het verdeelcircuit bescherming bieden tegen zowel overbelasting als foutstroom (voorschrift 433.1.1 en 434.5.2); dit sluit het gebruik van een zekering voor de overstroombeveiliging niet uit. De nominale stroom (In) voor een dergelijke voorziening(en) moet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan het stroomvoerend vermogen (Iz) van de kabel. Evenzo is de noodzaak van aanvullende bescherming door een aardlekschakelaar voor de kabel wellicht niet vereist wanneer de kabel is voorzien van een afgeschermde metalen bekleding, mits deze op passende wijze is geïnstalleerd. Deze maatregelen sluiten andere installatiemethoden, beveiligingsinrichtingen of het gebruik van RCD(‘s)/ RCBO(‘s) die extra bescherming bieden, niet uit.

Voorzieningskabel

Er moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden die zich kunnen voordoen, alvorens een geschikt bedradingssysteem te kiezen. De voor dergelijke omstandigheden getroffen beschermingsmaatregelen, waaronder onder meer warmte, zonlicht, flora en fauna, kunnen van invloed zijn op het stroomvoerend vermogen (Iz) en uiteindelijk op de grootte van de kabel (groep 523 van het reglement).

Behoudens wanneer de kabel in een buis of een kanaal wordt geïnstalleerd, moet hij zijn voorzien van een geaard pantser of een metalen mantel, of beide, die geschikt zijn voor het gebruik als beschermingsgeleider. Wanneer in de grond ingegraven staaldraad gepantserde (SWA) kabel (Fig 1) de systeemkeuze is, moet deze zo worden geïnstalleerd dat het risico van beschadiging door te verwachten activiteiten zoals graven wordt beperkt (voorschrift 522.8.10 verwijst).

Uitvoer van TN-C-S naar de garage

De aannemer moet de mogelijke risico’s van een breuk in de PEN-geleider van de leverancier in overweging nemen wanneer de levering een TN-C-S systeem is. Hij/zij moet er volledig van overtuigd zijn dat, indien de garage vreemde-geleidende delen bevat, de veiligheidsaardleiding gedimensioneerd is in overeenstemming met de inkomende nulleider van de voeding (voorschrift 544.1.1 verwijst). In een woonhuis zou dit betekenen dat de minimumafmeting van de aardleiding 10 mm2 moet zijn.

Om praktische redenen kan de aannemer besluiten de aarding in de garage om te zetten in een TT-systeem, met een aardelektrode (voorschrift 542.1.2.3), bij voorkeur in combinatie met een aardlekschakelaar (voorschrift 411.5.2). Indien wordt besloten de garage in een TT-systeem om te bouwen, moet ervoor worden gezorgd dat er geen vreemde geleidende delen die deel uitmaken van de hoofdwoning de garage binnenkomen, zoals een waterleiding zoals in fig. 2.

Wanneer een dergelijke opstelling wordt uitgevoerd, moet de voedingskabel nog steeds aan het woonuiteinde worden geaard, maar geïsoleerd van het TT-aardingssysteem in de garage.

De grootte van de aardleiding van de garage naar de elektrode zal moeten worden bepaald (voorschrift 542.3.1 tabel 54.1 verwijst), en dat de verbinding naar de elektrode elektrisch en mechanisch deugdelijk is (voorschrift 542.3.2 verwijst).

Eindcircuits

De aannemer moet rekening houden met alle te verwachten externe invloeden die een gevaar vormen voor de elektrische installatie in de garage, en zal de juiste apparatuur moeten kiezen (voorschrift groep 512.2). Kenmerkend voor een garage is dat er geen warmte-isolatie is en dat de kans bestaat dat wisselende temperaturen leiden tot condensatie en waterophoping in toebehoren en armaturen (voorschrift 522.3.1).