De invloed van opnamen
Compositie
In 1967 bleek uit een enquête onder honderden Amerikaanse componisten dat zij vrijwel unaniem van mening waren dat de opnamen van hun werken belangrijker waren dan gedrukte publikaties of live uitvoeringen. Door opnamen verwierven componisten niet alleen een gemakkelijke vertrouwdheid met de muziek van anderen, maar ook een nieuw medium voor hun eigen werken.
De hedendaagse Amerikaanse componist en leraar Milton Babbitt, in een gesprek in 1965 met de Canadese pianist Glenn Gould (die zijn eigen reputatie grotendeels onderhield door middel van grammofoonplaten en uitzendingen, in plaats van door concertuitvoeringen), zei:
We zijn allemaal als componisten, als leraren, als musici beïnvloed door opnamen in een mate die tot nu toe onmogelijk kan worden berekend….Ik denk niet dat men kan overdrijven in hoeverre het klimaat van de muziek tegenwoordig bepaald wordt door het feit dat de totale Webern op grammofoonplaten beschikbaar is, dat de totale Schönberg beschikbaar wordt.
Het gebruik van de grammofoonplaat als medium had al in 1904 een oppervlakkig begin in Ruggero Leoncavallo’s lied “Mattinata”, dat volgens het label speciaal voor de plaat was geschreven. Later, in 1925, componeerde Stravinsky een pianostuk, Serenade in A Major, speciaal voor het medium plaat, hoewel het ook perfect live kan worden uitgevoerd. Ottorino Respighi’s Pines of Rome (1924) verwerkte een opname van een nachtegaalslied in het derde deel. Een veel belangrijker gebruik van opname als medium vond halverwege de vorige eeuw plaats in werken die fundamenteel berustten op een opgenomen band, zoals Edgard Varèse’s Poème électronique, een 11-kanaals band die op de Wereldtentoonstelling van Brussel in 1958 door 425 luidsprekers werd afgespeeld, en Morton Subotnick’s Silver Apples of the Moon (1967), een elektronisch werk dat alleen als opname kon worden afgespeeld.