500 Years of the Reformation – William Farel (1489-1565)
WILLIAM FAREL, (1489-1565), Frans evangelist, werd geboren uit een adellijke familie in de buurt van Gap, Dauphiné. Hij studeerde in Parijs bij Jacobus Faber (Stapulensis), op wiens aanbeveling hij benoemd werd tot professor in het college van kardinaal Lemoine. In 1521 ging hij op uitnodiging van bisschop Briçonnet naar Meaux en nam deel aan de hervormingsinspanningen binnen de Roomse gemeenschap. De vervolgingsmaatregelen van 1523, waarvoor Faber te Meaux een toevluchtsoord vond, dwongen Farel Frankrijk te verlaten. Oecolampadius ontving hem in Bazel, waar hij in 1524 dertien stellingen poneerde, die scherpe kritiek leverden op de roomse leer, en deze met zoveel felheid verdedigde, dat Erasmus zich aansloot bij de eis, dat hij uit de stad werd verbannen.
Hij overwoog naar Wittenberg te gaan, maar zijn eerste halte was in Strassburg, waar Bucer en Capito hem vriendelijk ontvingen. Op verzoek van hertog Ulrich van Württemberg ging hij als prediker naar Montbéliard, maar werd gedwongen vroeg in 1525 te vertrekken. Op zijn schreden terugkerend naar Strassburg en Bazel, verkreeg hij eind 1526 een predikantspost te Aigle, toen een afhankelijkheid van Bern, en nam, met het oog op zijn bescherming door die stad, de pseudoniem Ursinus aan. Hij verkreeg in 1528 vergunning van de autoriteiten om overal binnen het kanton Bern te prediken, maar breidde zijn werkzaamheden uit tot de kantons Neuchâtel en Vaud.
In oktober 1530 brak hij in de kerk van Neuchâtel in met een menigte die de afgodsbeelden vernietigden waarvan zij meenden dat ze de eredienst van God onteerden. In 1532 bezocht hij de Waldenzen en op de terugreis hield hij halt te Genève, dat toen in een crisis van politieke en godsdienstige twisten verkeerde. Op 30 juni 1532 had het Concilie van Tweehonderd verordend dat in alle kerken en kloosters van de stad “het zuivere Evangelie” moest worden gepredikt. Tegen dit bevel voerde de rooms-katholieke bisschoppelijke vicaris het verzet aan. Farel, die in oktober 1532 in Genève aankwam, begon meteen in zijn logement te prediken en trok al gauw menigten aan. Toen hij voor de vicaris van de bisschop werd gedaagd, werd hij met geweld het hof uitgezet en werd hem bevolen de stad binnen drie uur te verlaten. Hij ontsnapte met moeite per boot naar Orbe.
Door tussenkomst van de regering van Bern werd op 28 maart 1533 vrijheid van godsdienst verleend aan de partij van de Reformatie in Genève. Farel, die terugkeerde, bereikte in een paar jaar een volledige suprematie voor zijn volgelingen. Op nieuwjaarsdag 1534 verbood de bisschop alle prediking die niet door hemzelf was toegestaan en beval hij de verbranding van alle protestantse bijbels. Dit was het signaal voor openbare disputaties, waaraan Farel de hoofdrol speelde, met het resultaat dat bij decreet van 27 augustus 1535 de “mis” werd onderdrukt en de gereformeerde godsdienst werd gevestigd.
Calvijn, ontsnapt uit Frankrijk, en op weg naar Bazel voor een leven van studie, stopte in Genève, en werd door de hevige aandrang van Farel geroepen om de protestantse reformatie daar te vestigen. De tuchtmaatregelen die werden ingevoerd, brachten een politieke reactie teweeg, waardoor Farel en Calvijn in 1538 werden verbannen. Farel werd vervolgens in juli van dat jaar naar Neuchâtel geroepen, maar zijn positie daar werd onhoudbaar gemaakt, hoewel hij op zijn post bleef tijdens een bezoeking van de pest. Farels ontembare geloof en moed in tegenspoed werden nooit beter getoond dan in deze cruciale periode, toen hij de zieken en stervenden verzorgde.
Ten slotte werd Calvijn in 1541, toen de politieke omstandigheden in Genève gunstig waren veranderd, daarheen teruggeroepen om zijn protestantse hervormingen in te voeren. Farel keerde ook terug om zich bij hem te voegen. Farel liet Genève aan Calvijn over en ging in 1542 naar Metz om daar de reformatie te ondersteunen. In 1544 keerde hij terug naar Neuchâtel en diende daar als predikant. Hij trouwde laat in zijn leven (in de 70), tot grote teleurstelling van Calvijn, maar zij bleven tot het einde toe de beste vrienden. Niemand werd vaker en vertrouwelijker door Calvijn geraadpleegd. De vroege dood van Calvijn, in 1564, heeft Farel diep getroffen. Hij stierf te Metz een jaar later op 13 september. Zonder de zending van Farel door de Heer zou het grote werk van Calvijn niet hebben kunnen geschieden.